Tolerantie is middel, geen doel op zich
Tolerantie is geen doel op zich, maar een middel voor het vreedzaam samenleven van mensen met verschillende overtuigingen, betoogt Gerard Adelaar. Hij reageert op de repliek van Jan Jaap Bonhof en Harm-Jan Zondag (RD van gisteren) op zijn eerdere artikel (RD van 22 januari).
Het doet me goed dat Bonhof en Zondag instemmen met de stelling van de paus dat we grenzen aan onze vrijheid moeten accepteren en dat vrijheid samenhang behoeft met verdraagzaamheid. Dit is een belangrijk uitgangspunt voor een leefbare samenleving. Maar daarmee is niet alles gezegd over vrijheid.Bonhof en Zondag geven blijk van een vertekende tolerantieopvatting als zij de paus intolerantie verwijten. Zij vertalen de vrijheid in gebondenheid die de paus voorstaat naar ”dwingen”. De paus wenst weliswaar dat mensen gaan leven naar christelijke waarden, maar met dwang en intolerantie heeft dat weinig van doen.
Hier komt het onderscheid tussen regel- en levensethiek naar voren. Bonhof en Zondag gaan uit van het schadebeginsel, een vorm van regelethiek die gaat over de vraag: hoe moeten we handelen opdat anderen niet onnodig geschaad worden? De ideeën van de paus zijn echter vormen van levensethiek, waarbij de vraag naar het goede leven centraal staat.
Bonhof en Zondag zeggen niets over hóé te leven. De vrije keuze is allesbepalend, met als enige beperking de mogelijke schade aan anderen. Zij verwachten tolerantie voor de vrije keuze, maar degenen die een idee hebben over de vraag ”hoe te leven?” worden neergezet als intolerante tegenstanders van individuele vrijheid.
Ware tolerantie is echter een middel tot een doel, namelijk het vreedzaam samenleven van mensen met verschillende levensovertuigingen. Dit zegt dus nog niets over het goede leven. De invulling daarvan behoeven we niet te accepteren, maar we kunnen tenminste aanvaarden dat de ander een andere opvatting heeft.
Dat lijkt echter te veel gevraagd van Bonhof en Zondag. Hun begrip van tolerantie ontaardt in een doel op zich. Het gevolg van een dergelijke benadering is dat de meerderheid kan afbakenen wat het goede leven is en daarmee wat tolerant is. Val je niet binnen die afbakening, dan word je gezien als intolerant. Dat men zichzelf dan juist intolerant opstelt, daar is men dikwijls blind voor.
De geest van onze vrijheid gaat schuil achter het heersende klimaat van toegelaten meningen. Ook John Stuart Mill was daarom beducht voor de dictatuur van de publieke opinie. Wanneer het publieke klimaat mijn geestelijke vrijheid gaat reguleren is dit schadelijk voor mijn persoonlijke eigenheid. En als de meerderheid bepaalt wat tolerantie is, dan werkt dit tiranniek.
Naïef
Dit is wat we thans zien gebeuren. Bewust alleenstaande moeders, abortus, seksuele moraal, huwelijk en gezin: het zijn voorbeelden van non-issues. Je bent volkomen intolerant als je hierover een afwijkende mening hebt.
Verder is het denkbeeld van het autonome individu overduidelijk naïef. Vrijheid is namelijk onmogelijk zonder de gemeenschap die mij die vrijheid schenkt. Stel dat iemand door iedereen genegeerd zou worden. Het leven zou voor hem ondraaglijk zijn, zelfs als hij zou kunnen doen wat hij wilde. Het schadebeginsel alleen laat ons leeg en doelloos achter.
De „eigen keuze en smaak” van het individu zijn maar betrekkelijk. De eigenschappen die worden toegeschreven aan het autonome individu heeft het juist grotendeels te danken aan de relaties die de gemeenschap biedt. Het individu is altijd mens in relatie tot anderen. Daarom is tolerantie noodzakelijk, maar niet voldoende. Ons mens-zijn heeft veel meer in zich dan een vrije keuzeruimte tot ik anderen schaad.
De auteur is lid van het CDA en studeert politicologie.