Onrustig
Het is een bestraffing die de ziel zichzelf geeft, alsof hij zegt: Past het u zó onmatig neergebogen te zijn, ja zó te kleven aan het stof, en u zó over te geven aan moedbenemende overleggingen? Ik zeg: Past dit u, daar de Heere toch vele malen blijk gegeven heeft van Zijn goedertierenheid? Wat wint u er mee, o mijn ziel? Heeft dit treuren u voordeel gebracht? Heeft dit u nader tot de Heere gebracht?Nu begint de ziel te zien de schadelijkheid van deze vruchteloze klachten! Mijn uren gaan zo heen. Er is ander, nodiger werk voor mij, werk waar God de eer van kan krijgen, werk dat mijn naaste nut brengt en mij de rust geeft. Als een christen zó ver komt, zal hij ook wel verder komen.
Het was eens de vraag van Salomo (Spreuken 18:14): „Een verslagen geest, wie zal die opheffen?” Dat is wel zwaar, maar niet onmogelijk. Vraag het maar aan David. Hij zal antwoorden: God zal het doen. Door deze weg bemoedigd, roept hij uit: „Hoop op God.” Hopen wordt in de psalmen van David soms voor het geloof zelf genomen. Hoop moet een voorwerp hebben, en dat heeft David: Hoop op God. O, met niet minder dan God kan de ziel tevreden zijn. God is zijn grond, zijn fundament en voedsel voor zijn hoop. Het is de zondelast die hem drukt, maar de hoop ziet op God, als genadig en schuldvergevend.
Sicco Tjaden, predikant te Nieuwe Pekela (Kerkreden over Psalm 42, 1735)