Dichters hebben prullenbak nodig
Gedichten schrijven kan iedereen. Tenminste, dat denken veel mensen. Met name in de leeftijdscategorie tussen de 15 en de 25 jaar, want het schijnt dat in die periode bijna iedereen wel eens een versje pleegt.
Kennelijk zit het zo: als je te kampen hebt met een overmaat aan onuitgesproken, onbegrepen of onbeheersbare gevoelens, is poëzie dé vorm om je gemoed lucht te geven.Geen wonder dus dat er stapels inzendingen binnenkomen als deze krant een gedichtenwedstrijd voor jongeren organiseert, zeker als dat ook nog gebeurt rond een thema dat veel jongeren bezighoudt: de liefde. Wat levert dat op? Heel veel verzen op de manier van: „Jij, jij bent zo,/ zo anders/ dan anderen”, of: „We zullen er dan samen voor gaan/ Zodat je niet alleen zult staan”, om nog maar te zwijgen van dramatische formuleringen als „Ik klap dicht./ Dicht in jou liefde” (gewaagd qua spelling en qua beeldspraak).
Als je zulke dingen leest, dan denk je toch: Iedereen kan het wel wíllen, en dóén, en niets ten nadele van al dat echte, oprechte liefdesverdriet en liefdesverlangen, maar niet iedereen kán het ook.
Ik geloof best dat menig dichter met hart en ziel aan het werk is geslagen, ik geloof ook wel dat de emoties achter het vers diep en soms zelfs hartverscheurend zijn. Maar het gaat er natuurlijk niet om dat de auteur zelf geëmotioneerd raakt, het gaat erom dat hij andere mensen tot een lach en een traan weet te bewegen - en dat lukt vaak beter als hij zelf het hoofd koel houdt. Als hij niet schrijft vanuit de directe emotie, maar een stapje terug doet en er van enige afstand naar kijkt. Dan pas is hij in staat tot de subtiliteit en de originaliteit die nodig zijn voor een goed gedicht.
Het geheime recept bestaat uit slechts twee onderdelen: vervreemding en herkenning. Aan de ene kant moet de lezer het idee, het gevoel achter het vers herkennen om erdoor aangesproken te kunnen worden. Aan de andere kant moet hij er -juist door de formulering- met totaal nieuwe ogen naar kijken.
Wie alleen maar direct zijn zielenroerselen op papier werpt, komt niet verder dan: „Je kwam naast mij staan/ en liet mijn hart op hol slaan” of „Ik verlang naar jou/ waar ben je?” of „De pijn is verdreven/ het verdriet is gebleven.” Allemaal serieuze versregels uit wedstrijdinzendingen.
Maar met zulke formuleringen is alles zo eenduidig en ook zo zwaar aangezet, dat het effect helemaal verloren gaat. Je laat bij wijze van spreken in gedachten een rode auto over de weg rijden, en je zet er ten overvloede op: Deze auto is rood. De lezer hoeft helemaal niets meer te doen, niets in te vullen of uit te leggen, zijn eigen verbeelding wordt niet aan het werk gezet, en dus verliest hij zijn belangstelling.
Maar al te vaak zitten beginnende dichters hyperserieus met vergrootglaasjes naar hun eigen gevoel te turen, en dat zetten ze dan nogal clichématig, soms zelfs onnozel, op papier. Zonder ironie, zonder originele beelden of woordspelingen, zonder diepere lagen. En daarmee red je het niet, daarmee houd je de lezer niet geboeid.
Geen wonder dat er talrijke cursussen voor dichters bestaan. Daar kun je de ambachtelijke kneepjes van het vak leren: vaste vormen en rijmschema’s, maar ook rijmloze moderne poëzie. Je oefent er met associatief denken, beelden zoeken, zintuiglijke waarnemingen verwerken. Je leert clichés vermijden, dubbele bodems aanbrengen, verder kijken dan je allereerste inval, afstand nemen van jezelf en tóch persoonlijk zijn. Maar vooral: je leert omgaan met de moeite en pijn van het voortdurend schaven en schrappen.
Een gedicht schrijven is dus iets heel anders dan je eigen zielenroerselen binnen drie minuten op papier kwakken. Het vraagt veel poëzie lezen, veel oefenen en vergelijken, over elk woordje nadenken. En vooral: een grote prullenbak.
Reageren aan scribent? beeldenstorm@refdag.nl.