Kritische vragen rond proefschrift Arminius
De kerkenraad van de christelijke gereformeerde kerk te Urk (Eben-Haëzer) heeft het curatorium van de Theologische Universiteit in Apeldoorn per brief verzocht zich in het openbaar uit te spreken over het proefschrift over Jacobus Arminius waarop W. A. den Boer vorig jaar aan deze universiteit promoveerde.
De kerkenraad van de christelijke gereformeerde kerk te Rotterdam-Kralingen heeft het curatorium inmiddels laten weten achter het verzoek van Urk (Eben-Haëzer) te staan, zo is te lezen in het januarinummer van de Kralingse kerkbode.In de brief van 14 november 2008 (die ook verstuurd is naar verschillende „Bewaar het Pandkerkenraden”) uit de Urker kerkenraad zijn zorgen over Den Boers dissertatie ”Duplex Amor Dei - Contextuele karakteristiek van de theologie van Jacobus Arminius (1559-1609)”, waarop deze op 27 juni 2008 promoveerde. Den Boer, docent Nederlandse kerkgeschiedenis aan de TUA, bepleit daarin onder meer een „zorgvuldiger taalgebruik” rond de Leidse theoloog, de grote tegenspeler van Franciscus Gomarus. De in 1609 overleden Arminius is naar Den Boers mening niet zomaar op één lijn te stellen met de latere arminianen.
Het proefschrift, dat tot stand kwam onder leiding van prof. dr. H. J. Selderhuis, leidde tot de nodige onrust. Onder anderen ds. P. Roos schreef er, in het blad Bewaar het Pand, zeer kritisch over.
„Ook wij vragen ons sterk af of dit proefschrift binnen de bandbreedte van de gereformeerde confessie is gebleven”, zegt ds. A. C. Uitslag, een van de twee predikanten van Urk (Eben-Haëzer), desgevraagd. „Naar onze mening is dat niet het geval, en wij hebben het curatorium gewezen op zijn taak in dezen. Maar van het curatorium kregen wij te horen dat wij hierover eerst met Den Boer zelf in gesprek dienen te gaan. Daarop hebben wij in een tweede brief -opnieuw- aangegeven dat het hier om een openbare zaak gaat, om een proefschrift dat aan de TUA is verdedigd. Bovendien is de promovendus docent aan de TUA. Het curatorium is verantwoordelijk voor het handhaven van het gereformeerd-confessioneel karakter van de opleiding. Dan is het voor ons de vraag: Waarom blijft het zo stil vanuit Apeldoorn? Waarom verschijnt er vanuit Apeldoorn geen officiële reactie in De Wekker? Hoe moeten we, op het grondvlak, nu over Arminius denken? Moeten we bijvoorbeeld de oude catechisatieboekjes, waarin Arminius toch als ketter wordt aangemerkt, op dit punt veranderen? In een tijd van toenemende verwarring zou juist vanuit Apeldoorn een hartelijk pleidooi gevoerd dienen te worden voor de schatten van de gereformeerde geloofsleer. Dit geeft alleen maar verwarring.”
In een reactie laat de secretaris van het curatorium van de TUA, ds. D. Quant, weten „natuurlijk” iets met de kritiek vanuit Urk te gaan doen. „We zijn met Urk (Eben-Haëzer) in gesprek. Dat loopt.”
De secretaris benadrukt dat „we als TUA gebonden zijn aan Schrift en belijdenis - waaronder de Dordtse Leerregels. En daar houden we ons aan, daar zijn we op aan te spreken. Maar laten we niet vergeten, en dat maakt het ook zo ingewikkeld, dat Arminius al overleden was voordat de Dordtse Leerregels zijn opgesteld, in 1618-1619. Maar, we nemen de zorgen die Urk op dit punt heeft geuit, zeker serieus.”
Op welke termijn het curatorium zich over de zaak zal uitspreken, kan ds. Quant nog niet zeggen.