„Het is een bijzonder kind en dat is-ie”
Wie kent niet de gevleugelde woorden: „Griet, ’t is een bijzonder kind en dat is-ie.” Ze zijn afkomstig uit de bestseller ”De avonturen van Dik Trom” van C. Joh. Kieviet. Deze woorden sprak Jan Trom tot zijn vrouw bij de geboorte van zijn zoon, maar ook wanneer Dik weer eens een streek uithaalde. Niet alleen Dik Trom was een bijzonder mensenkind. Wat dacht u van Abraham Trom, alias Trommius, de schrijver van de concordantie, wiens vader ook Jan heette?
Niet omdat Abraham Trom zo’n bijzonder kind was, maar omdat vader Jan en vooral moeder zo veel met de dienst des Heeren ophadden, noemden ze hun kind Abraham. In de hoop dat hij in de voetstappen van de vader aller gelovigen zou wandelen.Vaak verwijs ik mijn belijdeniscatechisanten naar de concordantie van Abraham Trommius bij het maken van bepaalde vragen en opdrachten. Als we een willekeurig woord in de Bijbel willen opzoeken, geeft hij van a tot z verwijsplaatsen.
Bij de voorbereiding op de prediking maak ik er veelvuldig gebruik van. Het is me meer dan eens gebeurd dat ik aan de hand van concordante woorden die ik bij Trommius vond, het geraamte van de preek al binnen een mum van tijd klaar had. Misschien is het wel wat eigenwijs van me, nu via de computer allerlei andere mogelijkheden voorhanden zijn, maar ik zit nu eenmaal liever met een boek in handen en blader daarin, dan dat ik met een muis moet gaan zitten klikken.
Omdat de concordantie een tamelijk lijvig boek is, placht een catechisant te zeggen „Dik Trom” te hebben geraadpleegd. Overigens is het het beste om de echte meerdelige concordantie te gebruiken, daar het verschil in grondwoorden in de handzame versie van Voorhoeve niet te vinden is.
Eredoctoraat
De concordantie op de Statenvertaling is Trommius’ bekendste werk. Overigens heeft hij dat niet helemaal zelf tot stand gebracht, want zijn schoonvader Johannes Martinus, predikant te Groningen, was ermee begonnen. Dat het werk van Trommius zeer nuttig is, bleek uit de stimulans daartoe door de vermaarde theoloog Coccejus, alsmede door het feit dat hij in 1717 vanwege dit werk uit de handen van professor Driessen een eredoctoraat verwierf - het eerste dat de Groningse universiteit ooit verleende.
Er is een verhaal bekend dat de vrouw van Trommius de arbeid van haar man betreffende de concordantie zo vervelend vond, dat ze op een dag het bijna voltooide werk in het vuur smeet en dat Trommius daarna opnieuw aan het werk zou zijn gegaan. Dat zal wel een fabel zijn geweest, want bij het overlijden van zijn vrouw schreef hij dat „sijne allersoetste huysvrouwe” was heengegaan.
Behalve met de nuttige arbeid aan de concordantie is hij ook bezig geweest met een hertaling van de psalmberijming van Datheen. Deze kwam in 1695 uit onder de titel ”Zedige verbetering van den Rym van Dathenus over de Honderd en Vyftig Psalmen Davids”. Deze berijming is nergens ingevoerd.
Volgens dr. S. D. van Veen was Trommius wel een geleerd en werkzaam man, maar een slecht stilist. Was het daarom dat de particuliere synode van Groningen in 1678 hem al adviseerde zijn vrije tijd vooral te investeren in het werken aan de concordantie in plaats van aan de psalmberijming?
Wereldreis
Minder bekend is dat Trommius, nadat hij zijn studie theologie aan de universiteit had afgerond, nog niet direct de pastorie en de huwelijksboot inging, maar eerst een soort wereldreis maakte. Althans, zo werd dat in die dagen gezien. Trommius’ vader was als lakenverver niet onbemiddeld en zodoende mocht Abraham op diens kosten met een tweetal vrienden iets van de wereld gaan zien. Dit was overigens mede op doktersadvies. Hij deed Duitsland, Zwitserland, Frankrijk en Engeland aan. Die reis maakte hij van 9 april 1655 tot 12 mei 1657.
In het voorwoord op zijn concordantie gaat Trommius uitgebreid op die reis in en geeft hij ook trots aan wie er allemaal aan buitenlandse hoogleraren en mannen van naam en faam in zijn album amicorum schreven. Opvallend is dat hij zo heel gemakkelijk ook rooms-katholieke kerken en kloosters bezocht en enthousiast vertelt over het simultaan gebruik van een kerk voor roomsen en gereformeerden in Glaris, waar ooit Zwingli had gestaan.
Jean de Labadie, die in Nederland aanvankelijk met open armen werd ontvangen, ontmoette hij in het Franse Montauban. Zo enthousiast als hij vertelt over ontmoetingen met jezuïeten en augustijner monniken, zo negatief was hij over deze predikant, die de Rooms-Katholieke Kerk verliet. Hij schreef: „Doch alsoo hy in sijne discoursen met ons, die wy maer vreemdelingen waren, te vele liet blijcken den sonderlingen yver die hy betoonde in sijne bedieninge met eenige minderachtinge van ’t werck sijner mede dienaeren aldaer, soo gaf ons dit gespreck eenigh misnoegen, ende sorgen van quade vervolgen, gelijck ook niet lange daer na gebeurt is.”
Schaatsen
Ook Genève vereerde hij met een bezoek. Het was toen winter. Het vroor dat het kraakte en de gracht was bevroren. Nu woonde er in Genève een Nederlander die schaatsen had. Nooit had hij die daar gebruikt en voor de inwoners van Genève was een schaats een onbekend fenomeen. Toen Abraham er lucht van kreeg dat de Hollander schaatsen had, vroeg hij ze ter leen en bewoog zich zodoende schaatsend voort over de grachten van Genève.
Hij trok daarbij zeer veel bekijks. Had men Dik Trom gekend, dan had men ongetwijfeld daaraan gerefereerd met de uitdrukking: „Het is een bijzonder (mensen)kind en dat is-ie.”
In zijn bevindingen over de reis schreef hij: „Doch alsoo men daer van ’t schaets-rijden niet en wist, ook als jeets vreemts de menschen voorquam, quam er wel haest een menighte uyt nieuwsgierigheyt te zamen vloeijen.”
Bescheiden als hij was, heeft hij de schaatsen maar snel afgebonden. Zodoende is Trommius niet als schaatser maar als Schriftgeleerde beroemd geworden. In de goede zin van het woord.