Wars van speculatief eindtijddenken
De profetieën van Daniël zijn geheel en al met de komst van Christus en de uitbreiding van de christelijke kerk vervuld. „Deze verrassende antiapocalyptische uitleg van het boek Daniël staat Calvijn voor”, zo zet ds. M. A. van den Berg in zijn proefschrift uiteen. „Het boek Daniël heeft een woord niet óver onze tijd, wel vóór onze tijd.”
Het jaar 1559 was in Frankrijk een cruciaal jaar. De eerste Franse protestantse synode werd gehouden en het aantal gereformeerden groeide sterk. Vanwege de plotselinge dood van de Franse koning Henri II ontstond er een politiek machtsvacuüm. Wie zou dat vullen: de roomse Guises of de Bourbons, die de Reformatie gunstig gezind waren? Vervolgingen braken uit en Franse protestanten zaten als vluchtelingen in Genève onder het gehoor van Calvijn. Zij kwamen met vragen over het recht om in opstand te komen.In die omstandigheden begon Calvijn in juni 1559 zijn Bijbellezingen over Daniël, de profeet die zijns inziens met name laat zien wat de positie is van Gods volk in een vijandige wereld. Ds. Van den Berg (1953), hervormd predikant in Zoetermeer, laat in zijn proefschrift ”Het rijk van Christus als historische realiteit. Calvijns anti-apocalyptische uitleg van het boek Daniël” (uitg. De Banier, Bunnik), waarop hij vandaag in Utrecht promoveert, zien dat Calvijn met zijn uitleg van het Bijbelboek Daniël een politieke boodschap aan zijn hervormingsgezinde tijdgenoten wilde overbrengen.
Die boodschap was echter niet een oproep tot geweld en opstand, maar tot volharding in het dragen van het kruis. Ds. Van den Berg: „Calvijn is van menig dat een gewapende opstand de zaak van de kerk niet dient, maar juist frustreert. Een opstand zal de kracht van het Woord ondergraven. Het boek Daniël bevat wel een duidelijke politieke lading: alle aardse rijken die niet op Christus zijn gegrond, zullen vergaan.”
De stelling van ds. Van den Berg is dat het boek Daniël voor Calvijn principieel een „martelarenspiegel” is gebleven. „Er is geen oproep tot verzet, zelfs niet in het verborgene. Ook in de preken die hij zeven jaar over Daniël houdt, lijkt hij soms scherper dan in zijn colleges, maar hij is dat toch niet echt. Calvijn is niet radicaler geworden, maar juist voorzichtiger”, zo poneert ds. Van den Berg tegenover enkele onderzoekers die van mening zijn dat Calvijn aan het eind van zijn leven wel dichter bij de acceptatie van het verzet zou zijn gekomen.
Toch hekelt Calvijn genadeloos de tirannie en stelt dat aardse vorsten hun macht verspelen als ze tegen God in opstand komen. „Daar zit een spanning”, erkent ds. Van den Berg. „Calvijn schrijft letterlijk dat men tirannen in het gezicht moet spuwen als ze verbieden om God op de rechte wijze te dienen. In 1552 schrijft hij nog dat ze niet onder de koningen gerekend mogen worden. In 1559 spreekt hij echter van het meer algemene ”mensen”. Calvijn was uitermate voorzichtig om aan personen het legitieme recht toe te kennen om in opstand te komen, zoals zijn volgelingen Beza en Hotman na zijn dood dat wel deden.”
Alles vervuld
Typerend kenmerk van de exegese van Calvijn is dat de profetieën van Daniël in directe zin niets zeggen over onze eigen tijd of de tijd tot aan de wederkomst van Christus. „Hij ziet de vervulling van de profetieën van Daniël beperkt tot de eerste komst van Christus en de historische verbreiding van het Evangelie in de eerste eeuw van de christelijke kerk.”
De profetieën van Daniël over de vier wereldrijken, die aanleiding hebben gegeven tot tal van speculatieve invullingen, mogen volgens Calvijn in historische zin alleen betrokken worden op de tijd tussen de Babylonische ballingschap van Israël en de komst van Jezus Christus en Zijn kerk op aarde. „Een futuristische exegese van de toekomstprofetieën ondermijnt volgens Calvijn het gezag van de Schrift als de ervaring is dat haar waarheid door de feiten van de geschiedenis gefalsificeerd wordt. Calvijn was beducht voor allerlei concretiseringen die hij bij dopersen tegen kwam, zoals bij Thomas Müntzer, die zich op Daniël beriep. Zulke actualiseringen, die je ook aantreft bij evangelisch gerichte groeperingen en in boeken van Hal Lindsey, maken het werk van de Heilige Geest feitelijk bespottelijk.”
Antiapocalyptisch wil zeggen: het duiden van de geschiedenis die de realiteit van de geschiedenis niet te boven gaat, aldus ds. Van den Berg. „Maar Calvijn leert wel degelijk dat de oudtestamentische profetieën uitgekomen en in historisch perspectief vervuld zijn. Dat is voor hem een bewijs dat het gezag van de Heilige Schrift door Daniël alleen maar sterker is geworden.”
In de gang van de vier wereldrijken benadrukt Calvijn de degradatie in de waarde van metalen (van goud tot ijzer, vermengd met leem), wat wijst op de verslechtering in de wereldgeschiedenis. „Volgens Calvijn loopt de geschiedenis eenvoudig als een wekker af”, aldus ds. Van den Berg. „Het enige wat de gelovige in de voortgang der tijden rest, is reikhalzend uit te zien naar het einde der tijden. En waakzaam en nuchter op zijn post blijven om Gods roeping in deze wereld te vervullen.”
Klinkt dat niet wat negatief of passief over de geschiedenis: het aflopen van een wekker?
„Calvijn ziet in de geschiedenis weinig echt nieuws. De wekker loopt op Gods tijd af, daar kun je weinig aan doen, noch door deze terug te zetten, noch door deze af te zetten. Tussen de eerste eeuw na Christus en de wederkomst kunnen wel bijzondere tijden van opleving aanbreken, maar Calvijn verwachtte geen nieuwe openbaringsdaden. God doet elke keer dezelfde dingen in de geschiedenis. De analogie van Gods handelen in de geschiedenis is voor Calvijn een belangrijk gegeven. Alles is ten diepste gebeurd, alleen het feit nog niet dat de kerk in heerlijkheid wordt opgenomen.”
Antichrist
Calvijn nam een uniek standpunt in dat afweek van dat van andere exegeten, onder wie zijn geestverwanten Melanchthon (1497-1560) en Oecolampadius (1482-1531), die ook door ds. Van den Berg zijn onderzocht en vergeleken met Calvijn. Deze beide tijdgenoten stelden dat Daniël een profetische verwijzing bevat naar de apocalyptische gestalte van de antichrist. Zo ziet Melanchthon onder de gestalte van de antichrist de twee machten die de kerk van zijn dagen bedreigden, de Turken en de paus. Hij stelt duidelijk dat de kerk van Christus al 900 jaar door de tirannie van Mohammeds religie wordt onderdrukt. Daarom moet ook Mohammed voor de antichrist worden gehouden, die lasteringen spreekt tegen God en de heiligen doodt.
Ds. Van den Berg: „Calvijn spreekt wel over de antichrist, maar niet in zijn voorlezingen over Daniël. Terwijl Melanchthon en Oecolampadius stellen dat het vierde rijk nog voortduurt tot de wederkomst, ziet Calvijn dit al vervuld in het Romeinse Rijk. Calvijn ziet in het vierde rijk een profetie van de komst van het Romeinse Rijk, dat in de dagen van Christus’ komst op aarde en de geboorte van de kerk ten diepste aan een einde is gekomen.”
Toch actualiseert Calvijn in zijn preken wel de dubbele antichrist als hij Mohammed en de paus als de twee hoornen van de antichrist ziet, zonder echter opnieuw een toekomstige apocalyptische verschijning van de antichrist te verwachten. „Calvijn heeft in Rome de antichrist gezien, Rome dat de macht van Christus ontkent en in Zijn plaats is gaan staan. Dat is ook de visie van de meeste reformatoren geweest en die de gereformeerde traditie na die tijd heeft gestempeld.”
Uit het proefschrift blijkt hoe negatief Calvijn stond tegenover de joden. Hij schrijft letterlijk dat hij nog nooit een „druppel vroomheid” bij hen heeft gezien, of „een kruimeltje waarheid of oprecht karakter”, noch „enig gezond verstand.” God wilde dat zij tot spiegels zouden zijn van „gruwelijke blindheid en onnatuurlijke stompzinnigheid.”
Ds. Van den Berg wil deze uitdrukkingen niet goedpraten, maar stelt wel dat Calvijn hier een kind van zijn tijd was. „Het punt bij Calvijn was dat de joden met opzet willen verdraaien wat de Schrift helder en duidelijk zegt over de komst van Christus. Calvijn bedoelde hier vooral de joodse exegeten, niet de gewone joodse gelovigen, die hij overigens in Genève nooit heeft ontmoet omdat ze allang de stad uit waren. Hij verzette zich vooral tegen de joodse gedachte dat het rijk van Christus een aards, vleselijk rijk was.”
Calvijn beoefent een exegese die nuchter en wars van speculatie is, zo vat ds. Van den Berg samen. Calvijn roept op tot volharding en geduld, maar dat betekent niet dat deze werkelijkheid er niet toe doet, of dat de christen zijn taak niet dient te verstaan, aldus ds. Van den Berg. „Calvijn liet juist zien welke grote politicus hij was. Hij schreef voortdurend verantwoordelijke personen aan om de zaak van de Reformatie te bepleiten. De kerk, het rijk van Christus, is in deze wereld, zij zondert zich niet af, maar gaat er ook niet in op.
Calvijn heeft in zijn exegese een zekere nuchterheid en waakzaamheid die je verliest als je apocalyptisch wordt. Daniël is apocalyptisch uitgelegd mede ook omdat het boek Openbaring, waarin zo veel uit Daniël terugkomt, apocalyptisch wordt geduid. Calvijn zou, vermoed ik, het boek Openbaring, waarover hij nooit een verklaring schreef, ook niet apocalyptisch duiden, maar als geheel vervuld zien.”
Oud idee
Het idee van ds. Van den Berg voor dit proefschrift dateert al van twintig jaar geleden, toen hij zijn doctoraalscriptie voltooide. Hij schreef eerder over Luther en Müntzer in de Boerenoorlog (1990) en kwam zo „op een natuurlijke manier” bij Calvijn terecht. De promovendus kreeg van dr. W. Aalders het advies om bij het zoeken naar een onderwerp voor een dissertatie niet bij Luther te blijven steken, maar zijn aandacht te richten op de onbekende Calvijn, waarbij vooral zijn betekenis voor politieke geschiedenis in eschatologisch licht interessant zou kunnen zijn.
Als begeleiders traden op C. Graafland en H. A. Oberman, geen van beiden nog in leven. Vooral de laatste heeft ds. Van den Berg geïnspireerd en gestimuleerd om to the point te blijven. Huidige promotor is prof. W. Otten van de Universiteit Utrecht.
Een systematisch onderwerp of minutieus archiefonderzoek -„hoe onmisbaar en wezenlijk dat ook is voor de kerkgeschiedenis”- is niet zozeer aan hem besteed, zegt ds. Van den Berg. „Daar zijn anderen voor, van wier werk ik dankbaar gebruikmaak. Ik wil een onderwerp behandelen waar mensen ook wat aan hebben en dat ook relevant is voor mijn werk als predikant. Ik moet zeggen dat sinds ik met dit onderwerp bezig ben, het mij heeft opgescherpt in mijn exegetiseren.
Ik heb vooral geleerd hoe belangrijk het begrip providentie of voorzienigheid is bij Calvijn. Elk mens moet zich totaal en zonder reserve overgeven aan de dienst van God. Dan zie je dat Christus regeert, Zijn toekomst zeker is, en dan weet je ook dat je een taak hebt in deze wereld. Zo was Calvijn: een man bij de tijd, iemand die zijn taak verstond en zo relevant was voor zijn tijd en voor altijd, ook voor nu dus.”