Dat blijkt uit de jaarcijfers van de Nederlandse iv-centra, die de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de stichting Landelijke Infertiliteit Registratie (LIR) bijhouden.In 2007 kwamen in Nederland 4025 ivf-zwangerschappen tot stand en werden er 4617 ivf-kinderen geboren, het hoogste aantal sinds het begin van de behandelingen, aldus prof. dr. Jan Kremer, gynaecoloog in het UMC St Radboud, die de cijfers verzamelt en analyseert.

In 44 procent van de behandelingen ging het om ICSI, de ivf-behandeling waarbij een zaadcel met behulp van een minipipet rechtstreeks in de eicel wordt gebracht. Een op de 39 van de in 2007 geboren kinderen was een ivf-kind.

Het aandeel zwangerschappen na één bevruchtingspoging bedroeg in 2007 24,9 procent, gemiddeld over alle 13 centra. Het was iets lager dan in 2006, toen het percentage 25,9 bedroeg. In vergelijking met landen om ons heen doet Nederland het goed, ondanks het feit dat steeds vaker één in plaats van twee embryo’s wordt teruggeplaatst.

Kremer heeft berekend dat 14,6 procent van de ivf-zwangerschappen in 2007 een meerlingzwangerschap was. Het aantal meerlingen na ivf daalt daarmee nog steeds: in 2003 ging het nog om 22,2 procent van het aantal zwangerschappen. Meerlingen worden vaker te vroeg geboren, met een te laag geboortegewicht. Zij moeten dikwijls in de couveuse verblijven en hebben een groter risico op ziektes, handicaps en overlijden rondom de geboorte.

Uiteindelijk is minder dan een op de vijf meerlingen in ons land het gevolg van ivf, wat volgens Kremer relatief laag is in vergelijking met andere Europese landen.