Van Mierlo neemt oud-premier Kok in bescherming
Het verwijt dat de toenmalige premier Kok zich veel te weinig met de kwestie-Srebrenica zou hebben bemoeid, is niet terecht.
Dat zei oud-minister Van Mierlo van Buitenlandse Zaken donderdagochtend voor de parlementaire enquêtecommissie Srebrenica. Hij weersprak het rapport van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) op dit punt.
Ook ontkende hij dat hijzelf te weinig betrokkenheid had getoond. Vredesonderhandelaar Lord Owen verklaarde tegenover het NIOD dat Kok en Van Mierlo veel te weinig aandacht hadden gevraagd voor de nijpende situatie van de Nederlandse militairen in Srebrenica. „Owen kletst uit zijn nek”, zei Van Mierlo.
Hij wees erop dat hij in september 1994 tijdens een langdurig gesprek met de secretaris-generaal van de VN, Kofi Annan, gevraagd had of een groot land troepen naar de Bosnische enclave kon sturen. In die periode werd steeds duidelijker dat de Nederlandse militairen als ratten in de val zaten.
„Als klein land zaten we in de verdrukking. De situatie zou verbeterd zijn als er ook een groot land in Srebrenica aanwezig was geweest.” Een maand na zijn gesprek met Annan kreeg hij te horen dat geen enkel land ons land wilde helpen. „Zij die wilden, zaten al in Bosnië. En zij die konden, wilden niet omdat ze voelden dat het er niet pluis was. Annan liep met het hoofd tegen de muur.”