Naastenliefde
„En als Hij nabijkwam, en de stad zag, weende Hij over haar.”
Lukas 19:41Een kind van God heeft zijn Heere en Zaligmaker lief. Hij kan niet zonder grote ontsteltenis verdragen dat Hem enig leed wordt aangedaan. Ziet hij dat zijn naaste in de zonde vermaak schept, dan is het bij hem zo alsof de Zoon van God smaad wordt aangedaan. Ziet hij een wereldling zijn lusten en vermakelijkheden stellen boven deugd en godzaligheid, het is alsof hij Barabbas kiest boven Christus. Een huichelaar ziet hij aan als het kussen van zijn Heere door een verrader, een vloeker als iemand die Zijn voeten aan het kruis nagelt. Ja, alle zondaren ziet hij aan als pijnigers van zijn Heere Jezus.
Een gelovige ziel ziet de zonden van anderen als banden en strikken die hen gevangen houden en dat doet hem wenen. Voor zo een is het ergste wat bedacht kan worden om alle kwaad en ellende over de mens te brengen. Het is erger dan de duivel en de hel, want het heeft een goede engel gemaakt tot een duivel.
Wie kan zich van tranen inhouden als hij ziet dat er zo’n groot kwaad in de zonde van andere mensen steekt en dat zulke droevige vruchten hieruit voortkomen?
Van ons wordt liefde tot onze naaste geëist. Tranen komen zowel voort uit liefde als uit droefheid. Moeten wij dan geen tranen uitstorten over enig kwaad dat over onze naaste komt? Ja toch?
Johannes Visscherus,
(”De wenende Christus”, 1665)
predikant te Amsterdam