Cultuur & boeken

Na Vera komt Margaretha

Titel:

Marie van Beijnum
27 November 2002 07:36Gewijzigd op 13 November 2020 23:58

”Margaretha”
Auteur: Jan Siebelink
Uitgeverij: De Bezige Bij, Amsterdam, 2002
ISBN 90 234 0627 3
Pagina’s: 351
Prijs: € 19,50. Was ”Vera” een roman over een moderne Eline Vere in de hofstad, nu schrijft Jan Siebelink een op historische feiten gebaseerd verrassend en sterk verhaal over een van de landvoogdessen der Nederlanden. Margaretha van Parma en Piacenza (1522-1586), de vrouw die acht jaar (1559-1567) over de Lage Landen de scepter zwaaide, in een tijd van turbulentie en verwarring. „Allons, madame, wat nu, u bent toch niet bang voor deze bedelaars?”

Negen jaar geleden organiseerden het Catharijneconvent in Utrecht en het Noordbrabants Museum in Den Bosch een dubbeltentoonstelling over Maria van Hongarije, koningin tussen keizers en kunstenaars. Een unieke expositie over de zuster van keizer Karel V. Maria van Hongarije (1505-1558) werd in 1531 landvoogdes over de Nederlanden, die zij een kwarteeuw met wijsheid zou besturen, tot 1555, toen Karel abdiceerde ten gunste van zijn zoon Filips II. Maria nam die gelegenheid meteen te baat nam om afstand te doen van haar functie, om zich terug te trekken in Spanje.

Best mogelijk dat de schrijver Jan Siebelink via genoemde tentoonstelling op het idee kwam een historische roman over Maria’s nicht Margaretha van Parma te schrijven - Maria’s opvolgster als landvoogdes over de Nederlanden. Wellicht zwierf hij tussendoor dan ook nog in Parma, of in Piacenza, waarover de ANWB-gids vermeldt dat zich in de linkerdwarsbeuk van de San Sisto het grafmonument van Margaretha van Parma bevindt - de epiloog wekt althans dat vermoeden.

Over Maria was veel bekend, bijvoorbeeld dat ze grote waarde hechtte aan muziek, kunstwerken verzamelde, wetenschappelijk was onderlegd en sympathiseerde met de leer van Luther. Siebelink noemt in zijn boek zelfs de uitgave van uit Latijn vertaalde Psalmen die Luther aan Maria opdroeg, de bundel die in Den Bosch in de vitrine lag. Van Margaretha als mens weten we minder dan van Maria, maar wat is dus uitdagender dan juist om deze vrouw een verhaal te weven, zeker als twee jaar voor haar overlijden ook nog eens prins Willem van Oranje in Delft werd vermoord?

Een opmerkelijk aspect van de Nederlanden in de zestiende eeuw is dat deze gewesten van 1507 tot 1567 nagenoeg onophoudelijk werden bestuurd door vrouwen. Margaretha van Oostenrijk, Maria van Hongarije en Margaretha van Parma waren markante landvoogdessen, dochters van de over de Nederlanden regerende koningen en keizers (Maximiliaan I, Filips de Schone en Karel V).

Roerig
Margaretha van Parma komt in 1522 ter wereld als dochter van keizer Karel V en de Vlaamse dienster Jeanne van der Gheynst. Ze is een bastaard maar Karel erkent haar als zijn wettige oudste dochter. Als tienjarig meisje wordt Margaretha uitgehuwelijkt aan Alexander de Medici, die na een jaar wordt vermoord. Vervolgens trouwt zij met de hertog Octavio van Parma, een verbintenis die mislukt, maar die in 1538 wel een kind oplevert (Alexander Farnese).

Bij de Habsburgers staan huwelijkssluitingen volledig in dienst van het behoud van de dynastie of om er andere voordelen mee te behalen zoals gebiedsuitbreiding. Margaretha krijgt dat met de paplepel ingegoten. Zij schikt zich. Als haar halfbroer Filips II haar in 1559 vraagt de Nederlanden te gaan regeren, gehoorzaamt zij.

De Nederlanden vormen een van de roerigste provincies van het Spaanse imperium. De protestantse leer wint er steeds meer terrein en de adel ergert zich aan de Spaanse troepen op hun bodem en de godsdienstvervolging. Alle ingrediënten voor een opstand zijn aanwezig. Een vrouw te midden van religieuze twisten, dat is precies hoe Siebelink de lezer kennis laat maken met Margaretha van Parma.

Het eerste van de vijf ’delen’ van de roman opent met een exercitie waarin Margaretha in een kist ligt. Het is 1584 - Margaretha heeft de dodenmis en de lijkplechtigheid van haarzelf bevolen. We komen haar tegen als een oude vrouw, die op haar kasteel in Italië terugblikt op de herinneringen van haar leven, in samenspraak met haar verzorgster Johanna. Teleurgesteld. „Had ze niet altijd klaargestaan voor de dynastie?”

Tijdens Margaretha’s overpeinzingen komt een ruiter boodschappen van de dood van de prins van Oranje. Margaretha heeft zo haar twijfels over de bejubelde moord. Ze is altijd heimelijk verliefd geweest op de prins, ook al was hij achtereenvolgens met vier vrouwen getrouwd. Zijn dochter Maria uit zijn huwelijk met de lutherse Anna van Buren heeft ze enige tijd bij haar aan het hof gehad, een gezellig kind. Ze hield van de wijze waarop de prins opereerde tussen de grandes uit de Nederlanden, Spanje, Hongarije, Italië en Duitsland. Briljant. Ze had het gevoel dat ze hem kon vertrouwen en dat had ze bij haar raadsheer kardinaal Granvelle bepaald niet. Die vond ze onduldbaar en die haatte ze.

Karakter
Siebelink psychologiseert Margaretha als vrouw die vaak de angst kent nergens bij te horen. Alleen tussen mannen, te veel man misschien, te weinig vrouw. Niet zo flatteus en behaagziek dat ze mannen durfde behagen, laat staan dat haar Habsburgse lippen waren gekust, een eenzame persoon die op zoek is naar zichzelf, een kind dat haar moeder nooit heeft gekend. Verstandig, succesvol in het bestuurlijk ambt, geen partij kiezend, superieur en daadkrachtig en dan toch weer onzeker. Zakelijk en praktisch. Doorziend de machtsbelustheid van een Granvelle, de decadentie van de elite met hun feesten en uitspattingen. Trouw en onderdanig aan haar vader en aan haar broer, al mocht ze de laatste niet eens zo erg en had ze meer op met Juan van Oostenrijk, haar jongste halfbroer.

De vrouw die er ook van was doordrongen dat ze de kiem van de ontreddering in zichzelf droeg en daarom minder stabiel, kwetsbaar en krachtig was dan ze wilde. Die daardoor nooit zoals Maria van Hongarije een soevereine vorstin zou zijn die op eigen initiatief mocht onderhandelen, geliefd en vooral gerespecteerd was. De keus voor alleenstaande vrouwen als landvoogdessen had overigens een voordeel. Bij de haast voortdurende afwezigheid van de keizer of de koning was er toch een hooggeplaatst vorstelijk persoon in Brussel, die het gezag kon uitoefenen zonder een zelfstandige machtspositie op te bouwen (iets wat een man zelden kan laten).

Er is nóg een reden waarom Siebelink juist Margaretha van Parma tot hoofdpersoon kan hebben gekozen voor een roman: het geloof, een rode draad in zijn romans. Als overtuigd rooms-katholieke vrouw zou Margaretha de moederkerk nooit verlaten. Wel maakt ze kennis met de protestantse leer, maar die begrijpt ze in essentie niet. De rituelen van de Rooms-Katholieke Kerk geven haar juist zekerheid die ze elders niet vindt.

Vrijheid van godsdienst is wat de edelen verlangen, maar dat niet alleen: ook vrijheid van regeren, loskomen van Spanje, weg met die verafschuwde belastingen. Als het smeekschrift in 1566 wordt gelanceerd, beweegt Margaretha wel Zijne Majesteit het verzoekschrift in te willigen. Matiging en moderatie!

De edelen verzoeken herroeping van de strenge wetten van de koning en gaan ongewapend naar Margaretha. Ze wordt er nerveus van. Juist toen zijn de beroemde woorden gesproken door een van haar adviseurs. „N’ayez pas peur, Madame, ce ne sont que des gueux.” Wees niet bang mevrouw, het zijn slechts bedelaars. Siebelink vertaalt het ietsje vlotter: „Allons, madame, wat nu, u bent toch niet bang voor deze bedelaars?”

Vrijheid

„De godsdienstwetten waren door de keizer ingesteld. Hij wilde geloofseenheid in het westerse christendom. Zij stond daar achter, maar was het nodig mensen met een andere mening op zo’n afschuwelijke wijze om het leven te brengen?” laat Siebelink Margaretha vertellen. „Waarom zou je niet vrij mogen zijn om te kiezen waar je in wilt geloven”, zegt Margaretha tegen haar raadsheren die aandringen op naleving van de plakkaten.

Het paauwiaanse geloof van zijn vader vlamt als een leitmotiv op in het oeuvre van Siebelink. Ook in zijn jongste literaire verbeelding is het geloof een scharnierpunt waar alles om draait. Siebelink zet zich er niet tegen af, ook al deelt hij het niet. Hij is er wederom door gefascineerd. Hij schrijft met kennis en liefde over de rooms-katholieke symboliek, toont zich ontvankelijk voor het mysterie ervan. Als de twijfel toeslaat, positioneert hij Margaretha als volgt. „Die nieuwe godsdienst, Luther, Calvijn, dat is zo ingewikkeld. De paus, de biecht… Ze wilde er liever niet over nadenken. Tegelijk voelde ze zich schuldig. Je behoorde een duidelijke mening te hebben. Nou, geen twijfel mogelijk. Zij was katholiek en zou dat blijven.”

Opvallend genoeg portretteert Siebelink de hagenprediker waar Margaretha met haar gevolg een keer op stuit als een afschuwwekkend figuur, met kale schedel en één oog, met schorre en donkere stem, van eenzelfde grotesk kaliber als de in het zwart gehulde mannen die in zijn eerdere romans rondom het sterfbed van zijn vader staan. Door dit soort oefenaars louter rigide af te schilderen, dreigt Siebelink zijn oude stokpaardje te gaan berijden. Maar voor het goede evenwicht, als om de tegenstelling tussen Reformatie en Rome weer te geven, gaat hij anderzijds in op de escapades en de ijdelheid van kardinaal Granvelle.
Boete en berouw

Margaretha’s mildheid krijgt geen kans. De winter van 1565-1566 is streng en de honger slaat toe. Het volk begint te morren en slaat aan het plunderen. Beelden worden van hun voetstuk getrokken. Stormers trekken van stad naar stad en vragen toestemming om te stormen. Krijgen ze die niet dan trekken ze weer verder. In Antwerpen loopt het uit de hand. Steden kiezen voor de nieuwe leer. De Tachtigjarige Oorlog begint. Margaretha eist een eed van trouw van alle Nederlandse edelen. Oranje, Hoorne en Brederode weigeren die af te leggen. Ze is razend. Dat komt van al dat toelaten, verwijt ze zichzelf. Op 31 december 1567 verlaat ze gehaast Brussel, om plaats te maken voor de hertog van Alva.

In 1586 sterft in Ortona bij Venetië een vrouw in boete en berouw. Ze had de fakkel van de Reformatie moeten doven. Wroeging koestert ze over haar handelwijze met haar (overigens fictief ingevoerde) kleindochter Margarita die geen kinderen kon krijgen en die door haar toedoen in het klooster werd opgeborgen.

Voor ”Margaretha” verzon Siebelink een knappe en spannende compositie. Het begint met een dodenmis en het bericht van de aanslag in Delft in 1584. In de tijd tot haar overlijden in 1586 blikt Margaretha als het ware terug op haar leven. Siebelink heeft de context waarin zij leefde bestudeerd. Tegelijkertijd voert hij een ruime dosis functionele fictie ten tonele. Voor de omslag van het boek is een suggestief detail genomen van een portret van Titiaan, de Italiaanse meester die geliefd was bij Maria van Hongarije. Het glas-in-loodraam in de St-Janskerk te Gouda van Dirk Crabeth met een resoluut ogende Margaretha van Parma was wellicht iets te realistisch. Al met al is de conclusie gerechtvaardigd dat Siebelink met dit prachtboek verrassend en sterk uit de hoek komt.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer