Lak aan mening 8 miljoen artsen
De World Medical Association (WMA) heeft zich begin vorige maand krachtig uitgesproken tegen medewerking van artsen bij euthanasie. Mr. dr. M. A. J. M. Buijsen
stelt vast dat de Nederlandse artsenorganisatie KNMG zich weinig aan dit standpunt gelegen laat liggen, maar tegelijk wel appelleert aan andere WMA-standpunten als die in het straatje passen. De algemene vergadering van de World Medical Association -de koepel van nationale artsenorganisaties die tezamen zo’n 8 miljoen artsen vertegenwoordigen- kwam van 2 tot 6 oktober bijeen in Washington. Bij die gelegenheid werd een resolutie aanvaard waarin ze zich opnieuw krachtig uitsprak tegen de medewerking van artsen bij euthanasie en hulp bij zelfdoding. In eerdere verklaringen, stammend uit 1987 en 1992, bestempelde de WMA actieve levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding door artsen als onethisch. In de resolutie bevestigde zij haar stellige overtuiging dat euthanasie in strijd is met de meest fundamentele ethische beginselen van de medische praktijk.
Nieuw is dat de WMA nationale artsenorganisaties en individuele medici tevens oproept om „zich te onthouden van medewerking aan euthanasie, zelfs indien nationale wetgeving euthanasie onder bepaalde voorwaarden toestaat of decriminaliseert.”
De aanleiding tot het doen van deze oproep lag in de totstandkoming van wetgeving van deze strekking in Nederland en België. Vertegenwoordigers van de Nederlandse en Belgische artsenorganisaties hebben in Washington dan ook getracht de tekst van de resolutie te amenderen. Zij stelden voor de oproep aldus te formuleren: „De WMA roept alle nationale artsenorganisaties en individuele medici op zich te onthouden van medewerking aan euthanasie en de autonomie van de arts in dit opzicht te respecteren. Zelfs indien nationale wetgeving euthanasie onder bepaalde voorwaarden toestaat of decriminaliseert, mag van de arts niet worden verlangd dat hij of zij handelt in strijd met zijn of haar ethische beginselen.”
Dit voorstel van onder meer de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) werd ter vergadering met overweldigende meerderheid verworpen door de overige deelnemers. Zij vermoedden -en terecht- dat de tekst van het voorgestelde amendement niet helemaal de opvattingen van de WMA weergaf ter zake van de rol van de arts bij euthanasie en hulp bij zelfdoding.
Onaangenaam
Uit berichtgeving in het British Medical Journal (28 september) blijkt dat het overleg voorafgaand aan de jaarvergadering in Washington een onaangename ervaring voor de voorzitter van de KNMG, Ruud Hagenouw, opleverde. Het Nederlandse euthanasiebeleid zou zijn vergeleken met de praktijken van het Derde Rijk. En een woordvoerder liet weten dat Hagenouw bijzonder aangedaan was door de toon van het debat. De voorzitter liet evenwel weten dat de KNMG geenszins van plan was de WMA de rug toe te keren. De KNMG wil deel blijven uitmaken van de WMA, maar zij roept de laatste wel op tot een „eerlijk debat op redelijke gronden.” Uit de reactie van de voorzitter mag worden afgeleid dat weliswaar nota genomen wordt van de resolutie, maar dat de KNMG niet voornemens is haar beleid aan te passen.
Het hoofdbestuur van de KNMG, een federatie van vijf Nederlandse beroepsverenigingen die samen de belangen van zo’n 31.000 artsen behartigen, nam reeds in 1984 een standpunt inzake euthanasie aan dat aansloot bij de toenmalige stand van de jurisprudentie. Hierin werden zorgvuldigheidseisen voor levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding opgenomen. Sindsdien is zij hard blijven meedenken over het traject dat voorafgaat aan de uitvoering van euthanasie of hulp bij zelfdoding. Zo benadrukte het hoofdbestuur in 1995 dat een onafhankelijke consultatie onontbeerlijk is voor de zorgvuldige toepassing van euthanasie en hulp bij zelfdoding.
Tegenwoordig is de KNMG verantwoordelijk voor de uitvoering van het project Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland (SCEN): een trainingsprogramma waaraan inmiddels 465 huisartsen hebben deelgenomen. Deze zijn opgeleid tot SCEN-consulent en zijn beschikbaar voor overleg en advies en voor de uitvoering van de formele -dat wil zeggen: toetsende- consultatie.
Vrijheid?
Uit de tekst van haar amendement blijkt dat de KNMG zich dus wel kan vinden in de oproep van de WMA aan artsen en artsenorganisaties om zich te onthouden van medewerking aan euthanasie. Maar ze kan, volgens de standpunten die in het verleden zijn ingenomen, tevens begrip opbrengen voor de individuele arts die anders beslist, mits diens handelen maar voldoet aan welbepaalde zorgvuldigheidseisen. Zo’n arts zou niet het risico moeten lopen strafrechtelijk te worden vervolgd. De autonomie waarvoor de KNMG in het amendement respect vraagt, behelst -gegeven het bovenstaande- dus niet alleen de vrijheid om niet mee te werken aan euthanasie, maar ook die om dat wel te doen.
Welnu: uit de stelligheid van de aanvaarde resolutie blijkt dat de WMA absoluut niet denkt aan een dergelijk vrijheid voor individuele beroepsbeoefenaren.
Beroepsmoraal
Moet de KNMG zich iets gelegen laten liggen aan WMA-standpunten? Nou en of! Een WMA-verklaring of een WMA-resolutie geldt als de weergave van de beroepsmoraal van geneeskundigen. Tal van WMA-documenten hebben dan ook aan de basis gelegen van nationale wetgeving op het terrein van de gezondheidszorg. Men denke aan de fameuze Verklaring van Helsinki. In deze verklaring zijn de beginselen geformuleerd die in acht moeten worden genomen bij medisch-wetenschappelijk onderzoek, waarbij gebruik wordt gemaakt van proefpersonen. Haar uitgangspunten zijn een voor een terug te vinden in de huidige Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen.
En wie herinnert zich niet het debat van afgelopen zomer over de toelaatbaarheid van dwangvoeding bij de hongerstaker Volkert van der G.? In reactie op diegenen die betoogden dat er voor dwangvoeding wel een juridische grondslag te vinden was -onder wie schrijver dezes- bracht de KNMG-voorzitter te berde dat medewerking aan dwangvoeding door artsen absoluut in strijd is met de beroepsmoraal zoals die is neergelegd in de WMA-Verklaringen van Tokio, Malta en Marbella. Gevangenisartsen die zich lenen voor dergelijke verrichtingen, zouden handelen in strijd met de bepalingen van de genoemde verklaringen, en zouden zich volgens Hagenouw daarmee blootstellen aan straf- en tuchtrechtelijke vervolging.
Doof
Nu zijn de genoemde verklaringen betreffende de omgang met hongerstakers veel minder stellig geformuleerd dan de resolutie inzake euthanasie. Maar uit het debat over de toelaatbaarheid van dwangvoeding kwam wel naar voren dat een WMA-standpunt een zo’n gewicht toekomt dat gedrag als medisch-ethisch onjuist bestempeld kan worden als het zich niet met dat standpunt verdraagt.
In haar resolutie heeft diezelfde WMA de medewerking van artsen bij euthanasie en hulp bij zelfdoding als onethisch bestempeld, als in strijd met de meest fundamentele beginselen van de medische praktijk - kan het nog stelliger? En nu geeft de voorzitter van Nederlands grootste artsenorganisatie blijk van Oost-Indische doofheid. Gegeven het gewicht dat een WMA-standpunt toekomt, gegeven ook de wijze waarop in het verleden de KNMG zelf met deze standpunten is omgegaan, is het toch niet meer dan logisch dat de KNMG haar consequenties trekt en zich -veel meer dan nu het geval is- uitspreekt tegen de medewerking van artsen bij euthanasie en hulp bij zelfdoding?
Naar moet worden gevreesd, zal dit niet gebeuren. En indien deze vrees wordt bewaarheid, stellen wij vast dat de KNMG, althans het bestuur bij monde van zijn voorzitter, slechts appelleert aan WMA-standpunten wanneer die in het straatje van de KNMG passen. Wij zullen dan ook vaststellen dat diezelfde organisatie wel erg weinig respect kan opbrengen voor de medisch-ethische opvattingen van een kleine 8 miljoen buitenlandse beroepsgenoten.
De auteur is universitair hoofddocent gezondheidsrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.