Grafkelder Leeuwarden
Rond de bijzetting van prins Claus is veel aandacht besteed aan de grote koninklijke grafkelder in de Nieuwe Kerk in Delft. Ook de laatste rustplaats van de Nassaus in de Grote Kerk van Breda is genoemd. Een derde belangrijke begraafplaats voor de koninklijke familie bleef buiten beeld: die in Leeuwarden. In de Grote of Jacobijnerkerk van de stad zijn zeker zestien leden van de Friese tak van de Nassaus begraven.
In 1584 wordt Willem Lodewijk, de broer van prins Willem van Oranje, benoemd tot stadhouder van Friesland. Willem Lodewijk trouwt al snel met zijn nicht Anna, een dochter van zijn broer Willem van Oranje. Dit gelukkige huwelijk duurt slechts zeven maanden. De stadhouder vraagt het stadsbestuur van Leeuwarden toestemming zijn vrouw in de oude kloosterkerk van de stad te mogen begraven. Die goedkeuring krijgt hij. Willem Lodewijk laat na de begrafenis een praalgraf maken met een beeld van een liggende Anna. Het moet erg mooi zijn geweest.
In 1595 neemt Willem Lodewijk de stad Groningen in en wordt hij ook stadhouder van die provincie, evenals later van Drenthe. Zal hij in Groningen overlijden, dan wil hij in de Martinikerk worden begraven. Als hij in Friesland sterft, dan moet het de Grote Kerk worden, bij zijn vrouw. Het wordt Leeuwarden (1620).
Wat er toen precies met het praalgraf van Anna is gebeurd, is niet bekend, maar zeker is dat een rijk versierd praalgraf met een beeld van een knielende Willem Lodewijk het koor van de kerk later siert. Willem Lodewijk was een vroom man die veel voor de contraremonstranten heeft betekend. Hij is -nog steeds- geliefd bij de Friezen en kreeg dan ook de eretitel ”us heit”, onze vader. Die naam is ook terug te vinden in een van de prachtige gebrandschilderde glas-in-loodramen. Die ramen in de kerk waar ook bekende predikanten als Willem à Brakel en Witsius hun sporen achterlieten, verbeelden de geschiedenis van de belangrijkste Friese Nassaus.
In de grafkelder worden na Willem Lodewijk en zijn vrouw later ook stadhouder Ernst Casimir (1573-1632) en diens vrouw Sophia Hedwig von Brunswick-Wolffenbüttel (1592-1642) bijgezet. Twee jaar voor haar begrafenis is haar oudste zoon graaf Hendrik Casimir I van Nassau-Dietz (1612-1640), ook stadhouder van Friesland, er al begraven.
Hendrik Casimir I wordt opgevolgd door zijn jongere broer Willem Frederik (1613-1664). Deze stadhouder schiet zichzelf dood door een ongeval bij het schoonmaken van zijn wapen. Ook hij krijgt een plaats in de grafkelder in Leeuwarden, evenals zijn dochtertje Sophia Wilhelmina (1664-1667).
Willem Frederik wordt opgevolgd door Hendrik Casimir II (1657-1696). Ook die komt in de Grote Kerk te liggen, bij zijn jonggestorven zoontje Willem Georg Friso (1685-1686). In hetzelfde jaar wordt ook Hendrik Casimirs moeder Albertina Agnes (1634-1696) bijgezet, zij is een dochter van prins Frederik Hendrik.
Een van de andere bekende Nassaus die na zijn dood naar de Grote Kerk wordt gebracht, is de tweede zoon van Hendrik Casimir II, Johan Willem Friso (1687-1711). Als stadhouder-koning Willem III in 1702 kinderloos sterft, wordt Johan Willem Friso de officiële erfgenaam. Hij is in rechte lijn de voorvader van koningin Beatrix, zijn zoon is immers de latere stadhouder Willem IV.
Johan Willem Friso verdrinkt in 1711 als hij bij Moerdijk het Hollands Diep probeert over te steken. Zijn lichaam wordt overgebracht naar Leeuwarden voor een plechtige uitvaart. Zijn vrouw Marie Louise van Hessen-Kassel -bekend als Marijke Meu- is in 1765 de laatste Nassau die in de grafkelder is bijgezet. In de kelder liggen overigens twee schedels die allebei aan haar worden toegeschreven. Welke de echte is, blijft een raadsel.
Om al de kisten met de lichamen van de genoemde Nassaus en nog een paar anderen te bergen, wordt de grafkelder een aantal keren aangepast en vergroot. Als de vrouw van Hendrik Casimir II bij diens overlijden op eigen houtje de kelder laat vergroten, leidt dat bijna tot het instorten van het koor. Casimirs kist staat daardoor lange tijd in een kamertje bij de Grote Kerk opgesteld.
Triest zijn de gebeurtenissen rond 1795. Leeuwarden kookt van de revolutiegeest. Een bende Fransgezinden dringt de kerk binnen. Ze breken de kelder open, vernielen de kisten en strooien de inhoud ervan over straat uit. Het verhaal gaat dat buiten de kerk met schedels van de Nassaus is gevoetbald. Later zijn zoveel mogelijk restanten bij elkaar gezocht en in de kelder in een paar kisten gestopt. Van het grafmonument van Willem Lodewijk blijft weinig over. Anno 2002 is in het koorgedeelte een muurschildering te vinden die weergeeft hoe het grafmonument eruit heeft gezien.
Koning Willem II (1792-1849) zorgt ervoor dat alles later weer enigszins op orde komt. Pas begin 20e eeuw is de huidige houten tombe op de kelderingang geplaatst. Het eenvoudige praalgraf is versierd met wapens van de gebieden in Duitsland waar de Nassaus al dan niet via huwelijksbanden mee hadden. Aan de muur rond het graf hangen overigens ook de wapenschilden van de belangrijkste personen die een rustplaats in de grafkelder kregen.
De sleutel van de deur die toegang geeft tot de kelder is sinds begin vorige eeuw in bezit van de commissaris van de Koningin van Friesland. Eens per jaar mag hij de kelder inspecteren. Als dat gebeurt, zijn de burgemeester van de ”hofstad” Leeuwarden en de president-kerkvoogd daar ook bij aanwezig.
Een ander -bijzonder- vorstelijk element in de Grote of Jacobijnerkerk, waar de hervormde gemeente nog altijd samenkomt, is de zogeheten koningskraak. Schuin tegenover de preekstoel hangt aan een van de hoekpilaren een kleine galerij: destijds de zitplaats voor de stadhouder, zijn vrouw en gezin en de hofhouding. Ze hoefden zo niet omhoog te kijken naar de predikant; ze keken op hem neer. De stadhouder kwam altijd via zijn eigen ingang -het Oranjepoortje- naar zijn zitplaats toe. Dergelijke koningskraken -kraak is afgeleid van het Friese woord voor balustrade- komen in Duitsland meer voor.
De Grote of Jacobijnerkerk in Leeuwarden is van half juni tot half september op dinsdag- t/m vrijdagmiddag te bezichtigen.