Zelfverloochening
Tot het eigen ”ik” dat we moeten verloochenen behoort onze goede naam en faam. Niet dat we daarin onverschillig moeten zijn en die als niets mogen achten. Neen, neen, het is ook een groot geschenk als God ons daartoe verwaardigt. Een goede naam, zegt Salomo immers, is beter dan goede olie. We moeten die goede naam ook niet wegwerpen en verwaarlozen, alsof we daarover niet zouden mogen waken en die verdedigen.Maar als het God behaagt hem te ontnemen, moeten we daar stil onder zijn, volgens het voorbeeld van Christus. Ja, onze goede naam moeten we ook niet ontzien, maar hem wagen en opofferen voor God en voor Zijn zaak. Ja, als onze naam en Gods Naam tegenover elkaar staan en een van beide verloochend moet worden, moeten we de eer van mensen niet meerder achten dan de eer van God (Johannes 12:43).
Tot het eigen ”ik” dat we moeten verloochenen, behoren ook de schatten, de rijkdommen en de eer in deze wereld. Niet, dat we die in het geheel niet moeten achten. Het zijn zegeningen van God, waarmee Hij Zijn kinderen begunstigt. Ook niet, dat we de middelen niet zouden mogen zoeken om die te krijgen. De dienstknecht die zijn talent op woeker had gezet, werd geprezen. Maar we moeten ze verloochenen als we ze door onwettige middelen kunnen krijgen, zoals Bileam.
Gerardus van Aalst, predikant te Westzaandam (Godvruchtige bedenkingen, 1758)