Geen onwil volgens hoogste ambtenaar
De hoogste ambtenaar van het ministerie van Defensie ontkent dat er binnen het departement sprake was van onwil om de achtereenvolgende ministers Voorhoeve en De Grave te informeren over de gebeurtenissen rond de val van de moslimenclave Srebrenica.
D.J. Barth, sinds mei 1995 secretaris-generaal op Defensie, zei dat woensdag voor de parlementaire enquêtecommissie Srebrenica. Daarmee verzet de topambtenaar zich tegen een van de conclusies van het NIOD-rapport. „Dit is een vreselijk zware beschuldiging. Ik heb geen bewijs gevonden dat die beschuldiging rechtvaardigt.”
Barth zei te hebben geprobeerd „on speaking terms” te blijven met zowel minister Voorhoeve als generaal H. Couzy, de bevelhebber van de landstrijdkrachten. Hij had geen kritiek op de aanpak van de zogeheten debriefing in Assen, die het mogelijk maakte dat de landmacht haar eigen werkzaamheden in Bosnië in juli 1995 onderzocht.
Toen het rapport vijftig punten van kritiek ontlokte, vond Barth het een „meesterzet” om oud-defensieminister De Ruiter er naar te laten kijken. Dat was juist dezelfde die persoon die de debriefing had begeleid.
Net als J. de Winter, gepensioneerd directeur algemene zaken, viel Barth generaal Van Baal af, die voor de commissie heeft verklaard dat de leider van de debriefing rechtstreeks aan de minister moest rapporteren. „De feitelijkheid was dat de opdracht was gegeven aan Couzy. Die heeft de leiding in handen gegeven van Van den Wind”, aldus Barth.