Is Bach de vijfde evangelist?
Titel:
”De Hohe Messe van Johann Sebastian Bach”
Auteur: Kees van Houten; uitgave in eigen beheer in de serie ”Van Taal tot Klank”, 2002
ISBN 90 804141 5 8
Pagina’s: 427
Prijs: € 35,-; uitsluitend verkrijgbaar bij de auteur: tel. 0411-674641, of e-mail: k.vanhouten@home.nl. De Hohe Messe van Johann Sebastian Bach is in muzikaal opzicht rooms-katholiek, naar de uiterlijke vorm is ze echter door en door luthers. Met deze visie haalt musicus Kees van Houten in zijn nieuwste boek de gevestigde opvattingen over dit grootse werk onderuit.
Kees van Houten is al jarenlang op zoek naar de diepere lagen van Bachs muziek. In de jaren tachtig maakte hij naam met zijn niet-onomstreden onderzoek naar de getallensymboliek in de muziek van Bach. In het daaropvolgende decennium schreef hij beschouwingen over Bachs Orgel-Büchlein, het Dritter Theil der Clavier Übung, de Leipziger orgelkoralen en over de kruisvorm in de Matthäus Passion. En dan nu een boek over de h-moll-Messe, die pas na Bachs dood de naam Hohe Messe kreeg.
Het boek bestaat uit twee delen. Het eerste deel laat zich lezen als een roman, waarin door anderen gegeven antwoorden op tal van vragen omtrent dit meesterwerk van Bach in een nieuw daglicht worden geplaatst. Het tweede deel is een diepgaande muzikaal-psychologische analyse van het werk, vanuit retorische, theologische en (getal)symbolische aspecten. Menige bladzijde van dit tweede deel is voer voor vakspecialisten.
Gevestigde opvattingen
Van Houten noemt de Hohe Messe een hoogtepunt uit de muziekgeschiedenis. Geen zinnig mens zal hem dat betwisten, hoewel menig Bach-kenner over dit bijna twee uur durende werk zijn hersens heeft gebroken. Zo worstelde Kees van Houten onder andere met de vraag waarom de lutheraan Bach slechts één keer in z’n leven een katholieke mis op papier heeft gezet. Met zijn antwoord daarop schoffelt hij heel wat gevestigde opvattingen van respectabele musicologen onder de grasmat.
De muziekwetenschap houdt het erop dat Bach pas aan het eind van zijn leven -omstreeks 1747/49- op het idee is gekomen om de in 1732/33 voor het hof van Dresden gecomponeerde Missa (Kyrie en Gloria) uit te bouwen tot een volledig rooms-katholiek ordinarium. Hij noemde de Missa deel 1, voegde het reeds in 1724 gecomponeerde Sanctus toe als nummer 3, schreef als deel 2 nieuwe muziek voor het Symbolum Nicenum (Credo) en als nummer 4 nieuwe muziek voor het Osanna, Benedictus, Agnus Dei en Dona nobis pacem.
Eerste versie
Als enige laat de bekende Bach-vorser Christoph Wolff de mogelijkheid open dat Bach reeds in 1733, toen hij het Kyrie en Gloria componeerde, met de gedachte heeft gespeeld deze later uit te breiden tot een complete mis, de ”Missa tota”. Kees van Houten gaat nog een stap verder. Volgens hem kan het niet anders of Bach moet al in een nóg vroeger stadium het plan hebben gehad een volledig katholieke mis te componeren, en wel in 1724, toen de eerste versie van het Sanctus ontstond en als los stuk met Kerst in dat jaar te Leipzig is uitgevoerd. En dat is nieuws. „Want”, zegt Van Houten, „in dat Sanctus uit 1724 duikt het Osanna-thema op dat Bach in zijn laatste jaren aan de complete mis toevoegde.”
En dan komt het: „De verloren gegane muziek van de wereldlijke cantate ”Es lebe der König” uit 1732 moet identiek zijn geweest aan het Osanna uit de complete mis van 1747/49 én waarvan het thema al in 1724 in het Sanctus was verwerkt.” Het bewijs dat hij daarvoor aanvoert, is dat de bewaard gebleven tekst van ”Es lebe der König” exact past op het Osanna en daarom de muziek geweest moet zijn van de cantate. Dus? Bach heeft al in 1724 een begin gemaakt met een proces dat uiteindelijk geleid heeft tot de Hohe Messe. „Natuurlijk is dat nooit voor de volle honderd procent waterdicht te bewijzen, maar het laat nauwelijks ruimte voor twijfel”, aldus de onderzoeker.
Katholieke mis
Bij de presentatie van het boek voegde de in Boxtel wonende musicus de daad bij het woord. In de stadskerk St.-Cathrien in Eindhoven klonk voor het eerst sinds de première in 1732 weer de cantate ”Es lebe der König” op de muziek van het Osanna uit de Hohe Messe. En dat deze wereldpremière overtuigend klonk, kan ik uit de grond van mijn hart bevestigen. Maar er is nog meer.
De vraag duikt op hoe Bach een stukje katholieke mis omstreeks 1733 in de liturgie van een lutherse eredienst in Leipzig kon stoppen. Geen enkel probleem, zo luidt de stelling van Van Houten. Hij haalt het bewijs daarvoor uit de muziek zelf. De tekst van de mis acht hij niet zo relevant; daar kan ook de strengste protestant mee leven. Maar Rome en de Reformatie legden die teksten wel verschillend uit, terwijl Bachs muziek juist iets zegt over de achterliggende theologie. Voor die verklaring kreeg de auteur hulp van pater Theo Meulemans van de norbertijnenabdij in het Belgische Averbode.
Waarom zou Bach een extra Incarnatus (onderdeel van het Credo) in een andere toonzetting toegevoegd hebben? Eerst als slotstuk van het duet: Et in unum Dominum, en vervolgens als een op zichzelf staand koorwerk? Van Houten: „Om zowel een katholieke als een lutherse uitvoering mogelijk te maken.”
Zijn verklaring daarvoor is dat Bach goed wist dat de roomse geïsoleerde benadering van de menswording haaks stond op de leer van Luther, die juist afstand nam van een incarnatietheologie die in de kerk van Rome een té zelfstandig leven was gaan leiden.
Vrijheid
Een volgende vraag is waarom Bach het vierde deel van de mis begint met het Osanna, terwijl dat onderdeel zou moeten zijn van het voorafgaande Sanctus. Antwoord: „Omdat het Osanna in de lutherse kerkdienst nooit werd uitgevoerd.” Deze argumenten zouden erop wijzen -Kees van Houten voert er overigens nog meer aan- dat Bach met de Hohe Messe zowel een katholieke als een protestantse mis heeft willen componeren. Naar de vorm luthers, in muziek rooms-katholiek.
Met tientallen voorbeelden wordt diep op details ingegaan. Vanzelfsprekend komt ook de getallensymboliek ter sprake. Uiteindelijk mondt Van Houten uit bij de vaak gestelde vraag of Bach de ”vijfde evangelist” genoemd mag worden. De auteur maakt zich daarover niet zo druk. Hij laakt heersende starre opvattingen daarover en is ervan overtuigd dat Bach zich daar ook niet zo druk over gemaakt zou hebben.
Het zou voor Bach kennelijk niet veel uitgemaakt hebben of hij aan een calvinistisch hof (Cöthen) of aan een katholiek hof (Dresden) moest werken (dat laatste ging overigens aan zijn neus voorbij), als hij maar de vrijheid had om te componeren, goed kon samenwerken met zijn opdrachtgever(s), geen artistieke concessies behoefde te doen, de beschikking had over goede musici die zijn werken naar behoren uitvoerden, en ten slotte met zijn gezin comfortabel en gelukkig kon leven, zo voert hij aan. Uiterlijke vormen en regels zouden voor Bach maar betrekkelijk zijn geweest. „Het ging hem om de persoonlijke relatie van de mens met God”, stelt Van Houten.
Belijdenis
Ik ben van mening dat Van Houten met deze stellingname te gemakkelijk wegkomt. Dat het Bach niet zoveel uitgemaakt zou hebben bij wie hij in dienst was, als hij maar kon componeren en musiceren „tot eer van God”, moge waar zijn. En dat hij als kerkmusicus „in dienst van God” zou staan, als was hij daarmee voorzien van een bepaald religieus aureooltje, is misschien door menigeen wat overtrokken. Maar de onversneden reformatorische belijdenis die Bach aanhing, en die uit te veel om op te noemen zaken blijkt, verklaart naar mijn mening allerminst dat hij op religieus gebied met de Hohe Messe een soort supraconfessionele muzikale daad heeft willen stellen, zoals Van Houten ons wil doen geloven, en om die reden andermaal het predikaat ”vijfde evangelist” verdient.
Storend vind ik de op bijna elke bladzijde aan te treffen semi-wetenschappelijke statements ter onderbouwing van Van Houtens gelijk. Te vaak kom ik teksten tegen als: „hieruit wordt duidelijk dat”, „een sterk argument dat pleit voor”, „een doorslaggevend argument hierbij is” of „het lijkt heel waarschijnlijk, zo niet zeker dat” of „het geeft alle redenen te veronderstellen dat”, of nog erger: „er is slechts één conclusie mogelijk.” Bij een formulering als „conclusies die nauwelijks ruimte laten voor twijfel” heb ik zoiets van „dat bepaal ik zelf wel.”
Wat in elk geval boven alle twijfel verheven is, is dat in Bachs muziek al ruim twee eeuwen lang miljoenen mensen, gelovigen en niet-gelovigen, een stukje harmonie in dit onvolmaakte aardse bestaan vinden. En daar draagt de Hohe Messe niet zo’n klein beetje aan bij!