Verdragen
Op deze zaligspreking wordt in het bijzonder gezien op die zachtmoedigheid die een christen moet beoefenen met betrekking tot zijn naaste. Daarheen leidt ons de belofte die aan deze zachtmoedigen gedaan wordt. Zij zullen het aardrijk beërven.
Daartoe wil de Heere Zijn discipelen, tot wie Hij deze zaligspreking sprak, uitzenden, om hen te leren die zachtmoedigheid te oefenen. Zij moesten die prediken onder joden en heidenen, onder alle tegenstand die hen in deze weg treffen zou. Niet dat ze altijd zachte woorden zouden spreken. Er zouden ook verharde zondaren onder hun hoorders zijn, die het woord van hun vermaning „wij bidden u van Christus´ wege, laat u met God verzoenen”, hoe zacht ook voorgesteld, zelfs al biddend en smekend, verwerpen. Tegen zulke moesten zij ook wel eens een hard woord gebruiken. Zij moesten daarmee tonen dat zij ijveren voor de eer van hun God, als die eer door zondaren wordt aangetast.Evenwel moest zo’n toorn gematigd zijn en de perken van bescheidenheid niet te buiten gaan. Ja, Jezus’ discipelen zouden in de evangeliebediening tegenstand ondervinden bij joden en heidenen. De verkondiging van het Evangelie was de jood een ergernis en de Griek een dwaasheid. Doch toen kwam de zachtmoedigheid van pas, of zij het kwade zouden kunnen verdragen.
Johannes Barueth, predikant te Dordrecht (”De predikende en wonderdoende Christus”, 1752)