Deugd
Zachtmoedigheid is die zachtheid van het gemoed en stille bedaardheid van het hart die staat tegenover opvliegendheid. Zachtmoedigen kwetsen niemand door scherpe woorden, maar wijken altijd en geven toe. Zij zijn zo week en buigzaam van gemoed als was. Voor zover geoorloofd is, zullen zij zich schikken. Zo is het met een zachtmoedige in alle stormen en baren. Hij behoudt een vaste en stille gestalte van het gemoed. „zijn hart is vast, betrouwende op den Heere” (Psalm 112:7). Ondertussen is alle zachtmoedigheid niet de ware. De Heiland bedoelt hier de rechte, christelijke en Gode welbehaaglijke zachtmoedigheid, niet de heidense schijndeugd. Naarmate de zachtmoedigheid in ons ontstaat, uit een goed of uit een kwaad grondbeginsel, naarmate ze werk van de Geest is, of van het vlees, naar die mate is ze goed of kwaad. Want wanneer de zachtmoedigheid niet plaatsvindt uit een waar geloof in Christus, is ze niet van Gods Geest en niet tot Gods eer, maar tot andere einden. Dan is het maar een natuurlijke deugd. In sommige mensen is dat wat men zachtmoedigheid noemt, enkel ontstaan uit een natuurlijk temperament van levensgeest. Het is dan alleen om door de mensen voor zeer deugdelijk geprezen te worden. Johannes Barueth, predikant te Dordrecht (”De predikende en wonderdoende Christus”, 1752)