Opinie

Uitleg van Genesis

De vraag: „Heeft de slang in het paradijs echt gesproken?” wordt in Nederland vooral in verband gebracht met discussies rond de gereformeerde predikant Geelkerken aan het begin van de twintigste eeuw. De vraag is echter veel ouder.

29 October 2008 11:17Gewijzigd op 14 November 2020 06:38

In de Revue d’études augustiniennes et patristiques (jaargang 54, aflevering 1, 2008) schrijft Marie-Odile Boulnois over ”Genesis 2-3: mythe of waarheid?”. Boulnois, verbonden aan de École Pratique des Hautes Études, bespreekt in dit artikel diverse aspecten van Cyrillus van Alexandriës verdediging van het christendom tegen de kritiek die keizer Julianus in de vierde eeuw van onze jaartelling had neergelegd in het boek ”Tegen de Galileeërs”. Een van de bezwaren van Julianus tegen christenen en joden betrof de sprekende slang in het paradijs.Julianus betoogde dat in de eerste hoofdstukken van Genesis allerlei ongeloofwaardige mythen stonden. Volgens hem werd hier geschreven over dingen die niet echt gebeurd konden zijn, en die bovendien in strijd waren met Gods eigenschappen. Eén voorbeeld was de geschiedenis van de slang die in gesprek ging met Eva. Cyrillus van Alexandrië reageerde op deze kritiek in zijn werk ”Tegen Julianus”. Hij koos niet voor een allegorische verklaring. Die weg had onder anderen Origenes ingeslagen. Volgens deze zienswijze was de slang een symbool voor de duivel.

Het risico van deze benadering was dat de Bijbeltekst op hetzelfde niveau gesteld zou gaan worden als de leugens van de heidense mythen. Cyrillus kon dat niet accepteren en hij verdedigde de historiciteit van de gebeurtenis. Hij betoogde dat ook Griekse schrijvers zoals Homerus en Porphyrius wisten dat demonen kunnen spreken door middel van een dier. Zo was het ook hier. De slang uit Genesis 3 was een echt dier dat door satan als een instrument werd gebruikt. Met deze letterlijke uitleg van de tekst bevindt Cyrillus zich in het gezelschap van Griekse kerkvaders zoals Johannes Chrysostomus en Theodoretus van Cyrus.

De bijdrage van Boulnois attendeert de eenentwintigste-eeuwse lezer er weer op dat sommige tegenwerpingen tegen het christendom minder nieuw zijn dan zij lijken.

Het Bijbelboek Genesis komt ook ter sprake in een artikel van Sabine MacCormack met de titel ”Augustinus leest Genesis”. MacCormack, hoogleraar aan de universiteit van Notre Dame, publiceert het in Augustinian Studies (jaargang 39, aflevering 1, 2008). Augustinus besprak in diverse geschriften de scheppingsgeschiedenis uit Genesis, van zijn ”Genesis tegen de manicheeërs” (388) tot in zijn grote werk ”Over de stad van God” (na 417). Toen Augustinus tegen het einde van zijn leven zijn ”Herzieningen” schreef, erkende hij dat hij in zijn leven al schrijvende meer inzicht had gekregen. MacCormack gaat na hoe Augustinus zich in de loop van zijn leven over de uitleg van Genesis heeft uitgelaten. Een van de elementen daarin is Augustinus’ erkenning van zijn onwetendheid.

De manicheeërs, aanhangers van een antieke godsdienst waartoe Augustinus zich ook een aantal jaren aangetrokken had gevoeld, stelden veel te veel vragen en meenden overal ook een goed antwoord op te weten. Wat deed God voor de schepping? Waarom schiep Hij hemel en aarde? Sommige vragen waren volgens Augustinus ongepast. Op andere vragen erkende hij in zijn Genesiscommentaren geregeld het antwoord niet te weten. Hij schreef: „De wil zelf van God is oorzaak van alles wat is.” Wie Gods wil wenst te kennen, moet ernaar streven een „vriend van God” te worden „door een zuiver leven te leiden.” Exegeten dienen te waken voor overmoedige overschatting van de eigen uitleg en biddend te zoeken naar de betekenis van de Schrift.

De laatste Democratische president in de VS vóór Bill Clinton was Jimmy Carter, onder meer bekend van het vredesakkoord tussen Israël en Egypte (1978) en van de gijzeling van de Amerikaanse ambassade in Iran (1979). Carter is baptist. Bij deze godsdienstige achtergrond stelt Lee Canipe, baptistisch predikant en hoogleraar aan Chowan University, de vraag: „Kan een baptist president zijn? Jimmy Carter en de mogelijkheid dat John Smyth uiteindelijk gelijk kan hebben gehad” (Journal of Church and State, jaargang 50, aflevering 2, 2008).

John Smyth, een zeventiende-eeuwse baptistenleider in Nederland, meende dat christenen geen overheidsambt moesten bekleden waarmee zwaardmacht verbonden is. Latere baptisten maakten echter een radicale scheiding tussen kerk en staat en konden op die manier toch politieke ambten gaan bekleden. Ook Carter aanvaardde zo’n „absolute en totale scheiding.” Hij begon zijn presidentschap met hooggestemde morele idealen, maar deze leken gaandeweg voor de werkelijkheid te moeten zwichten. Nadat Carter zijn herverkiezing verloor, zette hij zich in voor vrede, soms regelrecht tegen Amerikaans beleid in.

De auteur lijkt deze latere inzet te waarderen als echt baptistisch, meer dan Carters presidentschap. Daartegen valt in te brengen dat ook baptisten een boodschap zouden moeten hebben aan wat Paulus in hoofdstuk 13 van de Romeinenbrief zegt over de zwaardmacht van de overheid.

Aza Goudriaan, docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam en onderzoeker aan de faculteit der wijsbegeerte van de Erasmus Universiteit Rotterdam

Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer