Binnenland

Strijdbare boodschapper

Een van de grootste uitdagingen waarvoor hij zich als wetenschapper geplaatst ziet, is het in kaart brengen van de processen die schuilgaan achter de gevoelens van verwarring en onzekerheid in de Nederlandse samenleving. Het stellen van een diagnose alléén stemt hem niet tevreden, hij wil ook richtlijnen geven voor een uitweg uit de crisis. Prof. dr. Gabriël van den Brink: „Mensen hebben meer liefde en zorg voor anderen in huis dan wij denken. De vraag is hoe we die waarden terug krijgen in de publieke ruimte.”

Ben Tramper
17 October 2008 13:49Gewijzigd op 14 November 2020 06:34
Cultuursocioloog Gabriël van den Brink beschouwt zichzelf als een laatbloeier. „Zeker, ik heb een geestelijk mentale ontwikkeling doorgemaakt waarop ik trots ben. Maar er zit ook een triviale kant aan het verhaal. Mijn vrouw en ik hebben geen eenvoudige t
Cultuursocioloog Gabriël van den Brink beschouwt zichzelf als een laatbloeier. „Zeker, ik heb een geestelijk mentale ontwikkeling doorgemaakt waarop ik trots ben. Maar er zit ook een triviale kant aan het verhaal. Mijn vrouw en ik hebben geen eenvoudige t

De naam die zijn ouders hem bij zijn geboorte in 1950 in een rooms-katholieke gemeenschap in de Kempen gaven, verwijst naar de engel die een goddelijke boodschap bracht aan de maagd Maria, Gabriël. Hij beschouwt hem als een mooi geschenk én als een opdracht. „Nomen est omen, de naam is een voorteken en wijst op een levensbestemming. Dat hoeft niet bij iedereen zo te zijn, maar ik vermoed dat dat bij mij wel het geval is”, zegt cultuursocioloog Van den Brink.Als hoogleraar maatschappelijke bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg en lector gemeenschappelijke veiligheidskunde aan de Politieacademie in Apeldoorn mengt hij zich volop in het debat over de onzekerheid die sinds eind jaren negentig Nederland beheerst. Van den Brink voedt de discussie op geheel eigen wijze: gepassioneerd en scherp. Hij schuwt de confrontatie niet, maar voert zijn polemiek altijd met een open vizier. Grof geschut is hem vreemd. De vorm moet passen bij de boodschap, vindt hij.

Van de hand van prof. Van den Brink verschenen de laatste jaren tal van publicaties over nijpende problemen in de samenleving. Hij schreef over agressief gedrag onder jongeren en gaf een diepgaande analyse over het gezinsleven. Ook deed hij onderzoek naar het migrantenvraagstuk en de culturele contrasten in Rotterdam. Vier jaar geleden publiceerde hij op verzoek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) een studie waarin hij een lans brak voor een beschavingsoffensief.

U wordt omschreven als een tegendraads debater.
„Zoals veel mensen heb ik in mij een mengeling van goede bedoelingen en dwarsigheid. Ik zal niet ontkennen dat ik een strijdbaar persoon ben. Dat heeft te maken met temperament, maar ook met eerzucht en het gevoel gehoord te willen worden.”

Collega’s noemen u ook openhartig en aimabel.
„Ik voer het debat graag op het scherp van de snede. Als het aimabel kan, is dat mooi meegenomen. Maar ik ben niet van plan omwille van de lieve vrede meningsverschillen uit de weg te gaan. Dat past niet bij mijn polemische inslag. Voor een intellectueel is de waarheid het hoogste gebod.”

Paulus roept in het Nieuwe Testament op de waarheid én de vrede lief te hebben.
„Het is evenwichtskunst om beide waarden te dienen. Ik geloof niet dat ik een houwdegen ben die tijdens een debat zo hard mogelijk op mijn opponent inhakt. Door de jaren heen hebben strijdbaarheid enerzijds en wijsheid of inzicht anderzijds in mij, naar ik hoop, een zekere balans gevonden.”

U geeft in een van uw boeken aan uw kijk op de samenleving in drie etappes te hebben ontwikkeld: eerst studeerde u filosofie, daarna promoveerde u op een historisch onderwerp en vervolgens schreef u over sociale vraagstukken. Vanwaar die fasering in uw leven?
„Voor een deel heb ik dat gewild, voor een deel was ik afhankelijk van de omstandigheden waarin ik verkeerde. Mijn keuze voor een studie filosofie in Nijmegen lag voor de hand, ik had een brede belangstelling en wilde alles over alles aan de weet komen. Tien jaar lang heb ik me verdiept in grote denkers als Marx en Foucault. Halverwege de jaren tachtig gooide ik het roer om. Ik begon de afstand tussen hun abstracte denken en het alledaagse leven te groot te vinden.

Daarop besloot ik promotieonderzoek te doen naar de manier waarop gewone, ongeletterde mensen uit een eenvoudig dorp als het rooms-katholieke Woensel omgingen met de modernisering in de achttiende en negentiende eeuw. Tien jaar lang bracht ik door in de archieven. Die tijd was voor mij uiterst leerzaam. Ik ging na hoe grootschalige, mondiale ontwikkelingen op microniveau uitpakten.”

„Mijn onderzoek was min of meer door de nood ingegeven. Ik kon geen baan vinden. Gelukkig kreeg ik in de jaren negentig werk bij het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW). Allerlei aspecten van het moderne leven onderwierp ik aan een analyse. Zo leerde ik niet alleen vanuit filosofisch en historisch maar ook vanuit sociologisch perspectief naar ontwikkelingen in de samenleving te kijken.”

Ziet u zichzelf als een laatbloeier?
„Maar natuurlijk. Ik ben pas sinds twee jaar hoogleraar. Tot ik aan de slag ging bij het NIZW leefde ik van een uitkering. Mijn vrouw zorgde voor het inkomen. Zeker, ik heb een geestelijk-mentale ontwikkeling doorgemaakt waarop ik trots ben. Maar er zit ook een triviale kant aan het verhaal. Wij hebben geen eenvoudige tijd achter de rug. Het was voor zowel mijn vrouw en twee kinderen als voor mijzelf een kwestie van doorbijten en volhouden.”

U heeft zich in uw studententijd van het katholicisme bekeerd tot het marxisme. Nooit spijt gehad van die wending?
„Spijt? Dat zou onzinnig zijn. Ik heb het werk van Marx omarmd en intensief in mij opgenomen. Ik kende hele stukken vanbuiten. Later ben ik allerlei componenten in zijn denken anders gaan wegen. Van zijn mens- en maatschappijvisie ben ik radicaal teruggekomen. Marx zegt dat het leven in hoge mate wordt bepaald door economische factoren. We weten allemaal hoe belangrijk geld is, kijk alleen maar naar de dagen die wij nu beleven. Maar speelt het kapitaal de enige en de meest sturende rol in de westerse samenleving?

Ik heb hoe langer hoe meer oog gekregen voor het belang van de culturele en geestelijke waarden in de ontwikkeling van een samenleving. Mijn polemische stelling is dan ook, contra Marx, dat de mentale, geestelijke krachten die in de geschiedenis van een gemeenschap aan het werk zijn, zeker zo bepalend zijn voor de kwaliteit van het alledaagse leven als de economische.”

In uw nieuwste boek ”Moderniteit als opgave” zegt u dat Nederland in een crisis verkeert. Wat neemt u waar?
„Verwarring. Hoogopgeleide mensen kunnen weliswaar redelijk goed hun weg in de moderne wereld vinden, al constateer ik dat ook onder hen de onzekerheid toeneemt. Maar vooral mensen van de midden- en onderklasse zijn verward over de vraag welke waarden er wel of niet toe doen. Het ontbreekt hun aan moreel en cultureel kapitaal. Zeker, het leven is altijd dynamisch. Maar de vraag is: hoe wordt erop gereageerd?

In de tijd van de verzuiling kregen mensen bij alle veranderingen die zich voordeden, leiding van een elite en van professionals die wisten voor welke idealen ze stonden. In Woensel leefde tijdens de industrialisatie een kapelaan die buitengewoon actief was in de organisatie van textielarbeiders. Hij zette zich in voor hun omstandigheden op het werk, maar hij ging ook in op vragen als: Wat doet u in uw vrije tijd? Welk boek leest u?

De eerste, intellectuele opgave waarvoor wij staan is: kunnen wij een diagnose stellen van wat ons overkomt? Pas daarna kunnen we gaan denken aan handvatten voor een oplossing.”

In de voorlopige diagnose die u stelt, vallen woorden als cynisme en narcisme. Wat bedoelt u?
„Mensen hebben een groot ego. Zij zien zichzelf als autonome, ongebonden wezens. Kom op voor jezelf. De positieve kanten zijn duidelijk: we zijn zelfstandig, we kunnen ons vrij bewegen. Dat ik het narcisme noem, komt omdat ik de schaduwzijden van het liberale mensbeeld wil benoemen. We zijn zo vol van onszelf, ons gelijk en ons verhaal, dat we te weinig oog hebben voor de ander.

Als we onszelf aan anderen storen, leggen we onvoldoende zelfbeheersing aan de dag. Een assertieve levensstijl leidt gemakkelijk tot een agressieve levensstijl. Om het minste of geringste ontsteken we in woede.”

„Cynisch zijn we vooral als het gaat om het publieke leven. We denken dat de meeste mensen worden gedreven door geld, macht en seks. Alsof Marx, Nietzsche en Freud het grootste gelijk van de wereld hebben. Het wantrouwen wordt gevoed door journalisten en intellectuelen. Zij zijn meesters van de argwaan. Zodra een minister een voorstel lanceert, rijzen allerlei vragen: Wat zijn zijn echte bedoelingen? Wiens belangen dient hij?

Tegelijk wil ik wijzen op een paradox. Ik zie in het leven van mensen een mix van hogere en lagere waarden: behalve cynisme en narcisme is er ook betrokkenheid en zorg voor elkaar. De manier waarop wij met asielzoekers omgaan illustreert onze dubbelzinnigheid misschien nog het beste. Ons publieke standpunt is: zet die lui uit. Maar als in het eigen dorp vluchtelingen weg moeten, schreeuwen de bewoners moord en brand. We hebben te maken met twee zielen in één borst.”

Wat gaat er achter die paradoxale houding schuil?
„Er is sprake van een privatisering van meningen. Mensen hebben geen gedeelde denkbeelden meer. Iedereen maakt zijn eigen keuze. De een vindt dit, de ander dat, en dat is het dan. Een gezamenlijke strijd om tot een standpunt te komen ontbreekt. Het debat over fatsoen komt weinig verder dan een optelsom van 16 miljoen private waarden. Dat is een probleem, want de samenleving is meer dan een optelsom van 16 miljoen individuen. In de publieke sfeer geldt de vraag: Wat vinden we met elkaar? Kunnen we het onderling eens worden?

Tal van factoren hebben tot de privatisering van meningen geleid. Neem de toegenomen mobiliteit: de bewegingsvrijheid van mensen op ruimtelijk, sociaal, economisch en digitaal terrein is ongekend. Wij hebben ons losgemaakt uit onze kerkelijke, lokale en familiale verbanden. Daar heb ik op zich geen oordeel over. Maar het gaat verkeerd als er geen andere loyaliteiten voor in de plaats komen. Dan raken we los van elkaar én van elkaars afspraken over ons gedrag op straat, in de woonwijk en op de financiële markt.

Mede daardoor voelt de samenleving vaak koud aan. We zijn het met elkaar nog wel eens dat de dijken in Nederland moeten worden verhoogd tegen de zeespiegelstijging. Maar wat doen we aan de golven van agressie, zinloos geweld en verloedering? Hoe onderhouden we de dijken van beschaafd gedrag en zelfbeheersing?”

Meer wetten en regels helpen waarschijnlijk niet. Wat wél?
„Bij alle kilte die we waarnemen, is er ook een enorme behoefte aan geborgenheid en warmte. Naar mijn overtuiging kan daaraan zeker tegemoet worden gekomen. Niet door de overheid: de staat is er niet om mensen liefde en troost te bieden. Geborgenheid moet vanuit de samenleving zelf komen. Die ís daar ook te vinden: in de gezinnen, op de scholen, bij mensen op het werk. De eerste stap is te erkennen dat dat zo is. Vervolgens komt de vraag aan de orde hoe we die bronnen zó kunnen aanboren dat de stromen naar de publieke ruimte vloeien.”

„Neem het voorbeeld van de ontspoorde, Marokkaanse jongeren. Eerst zeiden we: Het probleem valt wel mee, laten we toch vooral niet discrimineren. Nu schieten we door naar de andere kant en roepen we: Keihard aanpakken. Iedereen die enigszins verstand heeft van opvoeden, weet dat het gaat om een combinatie van liefde én discipline. Regels kun je alleen opleggen als er betrokkenheid is, niet omdat je de baas bent of omdat je de meerderheid achter je hebt.”

Bent u niet erg optimistisch over het potentieel aan warmte onder mensen? Velen constateren bij anderen eenzaamheid, maar laten tegelijkertijd weten er zelf weinig aan te doen.
„Dat probleem erken ik wel. Het is in lijn met onderzoeken van het Sociaal Cultureel Planbureau waarin mensen aangeven gelukkig te zijn, maar ook zeggen dat zij zich zorgen maken om de samenleving. Met hen gaat het goed, met anderen niet.

Misschien ben ik te optimistisch, toch constateer ik bijvoorbeeld bij veel ouders grote zorg voor hun kinderen. Ze hebben een eigen baan, maar ze lopen zich ook het vuur uit de sloffen voor de kinderen met wie het minder goed gaat. Werkende moeders zijn vaak vrouwen die zich naast hun baan inzetten voor hun bejaarde moeder. Moeten ze kiezen voor lastige kinderen of lastige ouders, dan kiezen ze voor hun kinderen. Maar tegelijk laten ze hun ouders niet aan hun lot over. Kennelijk is er een hogere moraal die ons dat niet toestaat.”

U formuleert in uw eigen boek „een antwoord” op de crisis in de samenleving. Orthodoxe christenen geloven dat het Evangelie hét antwoord is op verharding en verruwing, omdat dat mensen van binnenuit omvormt van egoïstische wezentjes tot dienstbare personen.
„Ik vind het alleen maar te waarderen als mensen op grond van de Bijbel of welke levensbeschouwelijke overtuiging ook bijdragen aan een beschaafde samenleving. Iedereen die zijn beste beentje voorzet, hindoe of christen, verdient publiekelijke erkenning. Dat veranderingen vanuit het hart moeten komen, is voor mij zonneklaar. Met intellectuele bespiegelingen alleen zullen we er niet in slagen een samenleving te vormen waarin waarden als gelijkwaardigheid, betrokkenheid, economische onafhankelijkheid en redelijkheid centraal staan.”

Hoe ziet Nederland er over een kwarteeuw uit?
„Ik zie twee bewegingen: een achterwaartse en een voorwaartse. Er is een beweging terug naar de jaren vijftig, toen mensen zich in het openbare leven beheerst en fatsoenlijk gedroegen, al zal de gemeenschapszin van toen nooit meer dezelfde gestalte aannemen. We leven in een modern land. Individuen zullen hun vrijheid en zelfstandigheid niet prijsgeven. Dat hoeft ook niet, zeker niet als ze oog hebben voor het publieke belang, voor een gemeenschappelijke zaak.

De voorwaartse beweging is minder eenvoudig uit te leggen. Laat ik een poging doen. Wij zien allemaal de opmars van de biologie. Onze kennis van het DNA neemt in het leven van alledag een steeds grotere plaats in. Hetzelfde geldt voor het hersenonderzoek. We gaan het leven hoe langer hoe meer biologisch verklaren. Dat zal de komende jaren heftige reacties oproepen, verwacht ik, vooral van de kant van gelovigen. Zijn wij niet meer dan een lichaam?”

„Er is een manier om de tegenstelling tussen biologie en geloof te overstijgen. Theologen en biologen spreken immers over dezelfde zaken, zij het dat hun talen verschillen. Geboorte, huwelijk, sterven - dat zijn momenten die er biologisch toe doen, maar ze worden ook theologisch geduid. Mijn voorstel is de hogere waarden en beginselen van het leven te verbinden met ons biologisch en medisch handelen.

Op die manier ontstaat een, wat ik noem, proces van incarnatie: het goddelijke wordt belichaamd. Dat proces meen ik na vele jaren van reflectie te kunnen waarnemen. Ik geloof niet dat de geschiedenis alle kanten kan opgaan, nee, zij ontwikkelt zich in een richting waarbij morele, hoge beginselen zich materialiseren. Voorheen konden wij ons het goede en het heilige slechts indenken in het hiernamaals of in sacrale sferen. Maar in de toekomst treffen wij dat aan in lichamelijke vormen. Bijvoorbeeld als wij ons laten aanspreken door de honger in Afrika. Of als wij ons gedrongen voelen mensen de helpende hand te reiken.”

Op die lijn doorbordurend komen we uit bij zoiets als het pantheïsme: het leven zelf is goddelijk. Dat maken orthodoxe christenen niet met u mee.
„Dat hoeft ook niet van mij. Als wij zeggen dat het leven goddelijk is, dan beseffen we niet wat wij zeggen. Wij hebben hier te maken met een docta ignorantia, een geleerde onwetendheid. Wij weten ongelofelijk veel, maar wij weten niet wat wij niet weten. Persoonlijk houd ik het erop dat het leven een geheim is waarvoor we alleen maar het hoogste respect kunnen koesteren.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer