Binnenland

Leen J. van Valen: In omgang met mensen kijken naar wat bindt

Hij belegt al geruime tijd in aandelen en obligaties op de spirituele kapitaalmarkt van puriteinen als Thomas Boston en Ralph en Ebenezer Erskine. De rendementen die hij zich laat uitkeren, stellen hem nooit teleur en deelt hij graag met anderen: regelmatig verschijnen van zijn hand boeken en artikelen van kerkhistorische aard. In hoeverre beïnvloedt hij daarmee het geestelijk peil van de gereformeerde gezindte? Leen J. van Valen (62): „Het is mijn verlangen dat Gods kinderen meer zicht krijgen op de rijkdom die zij hebben. Ik ben bang dat velen van hen onder de maat leven.”

Ben Tramper
10 October 2008 11:14Gewijzigd op 14 November 2020 06:31
Puriteinenkenner Leen J. van Valen: „Te weten met Christus gestorven te zijn is de sleutel tot heiliging. Hoe meer wij dat geloven, niet als dogma maar als geestelijke realiteit, hoe meer we verlangen naar een leven tot eer van God, hoe meer geloofsvrucht
Puriteinenkenner Leen J. van Valen: „Te weten met Christus gestorven te zijn is de sleutel tot heiliging. Hoe meer wij dat geloven, niet als dogma maar als geestelijke realiteit, hoe meer we verlangen naar een leven tot eer van God, hoe meer geloofsvrucht

Van Valen was 16 jaar oud toen hij voor het eerst kennismaakte met de Schotse en Engelse puriteinen uit voorgaande eeuwen. Hij was meteen verkocht. Van hun theologische inzichten en pastorale omgang met mensen raakte hij diep onder de indruk. Later besloot hij het goud dat hij in hun geschriften opdelfde voor anderen uit te stallen in publicaties en lezingen.Als auteur beleefde Van Valen vooral in de jaren ’90 een bloeitijd: de ene biografie was nog niet uit of de volgende lag al bij de uitgever. Zo tekende hij de levensverhalen op van George Whitefield, Ralph en Ebenezer Erskine, Thomas Boston, Samuel Rutherford en Robert Murray MacCheyne. Zijn uitgaven kregen aansprekende titels als ”Herauten van het Kruis” en ”Gedreven door Zijn liefde”. Dit najaar verschijnt zijn vijfentwintigste boek, ”Geworteld in Zijn liefde”, een biografie over de Zuid-Afrikaanse opwekkingsprediker Andrew Murray.

Stel dat u met een van de theologen over wie u een boek schreef een ontmoeting kon hebben - wie zou u kiezen?
Zonder te aarzelen: „Rabbi John Duncan, tijdgenoot van Robert Murray McCheyne. Die man kende de Heere Jezus, hij sprak altijd met grote liefde over Hem. Maar hij had ook veel bestrijding. De vraag of hij werkelijk een kind van God was speelde hem vaak parten. Rabbi Duncan was zeer begaafd. Hij beheerste dertien talen. Tegelijk had hij een kinderlijk geloof. Mooi hè?”

Welke vraag zou u hem stellen?
„Ik zou van hem willen weten hoe het is de Heere Jezus van aangezicht tot aangezicht te zien. Uit zijn dagboeken blijkt dat Duncan tijdens zijn leven vurig verlangde naar de dag waarop hij zou worden ontbonden om bij Christus te zijn. Hij heeft zijn wens verkregen.”

„Naar die dag verlang ik ook. Begin dit jaar moest ik worden geopereerd voor een nieuwe heup. Op zichzelf niet zo’n grote ingreep. Toch zag ik er tegenop. Maar de Heere maakte het goed. Ik mocht geloven dat ik eenmaal de Heere in Zijn hemelse heerlijkheid zal zien en Hem zal groot maken.”

Zullen gelovigen elkaar in de hemel kennen en herkennen?
„Ja, vast. Ik ben beschroomd om het te zeggen, maar in de nacht waarin ik tot ruimte kwam en vergeving van zonden ontving, mocht ik een betrekking krijgen op John Duncan en de gehele kerk. Dat was zo groot, dat is niet onder woorden te brengen. De strijdende kerk krijgt dan verbondenheid met de triomferende kerk. Met slechts één Persoon in hun midden, Jezus Christus.

Ik was toen 34 jaar. Enkele dagen eerder had ik gelezen over de worstelingen die Duncan had gehad met het komen tot Jezus Christus. Mag ik komen? Hoe kan ik komen? Wat is het om te komen? Ik vroeg het ook aan wijlen ds. C. Smits, die een voorwoord schreef in mijn eerste boek over de Schotse kerkgeschiedenis: „Kunt u zeggen wat geloof is?” Zijn antwoord zal ik nooit vergeten. Hij zei: „Met lege handen naar Christus gaan.””

Dat klinkt eenvoudig. Is het dat ook?
„Wij kunnen het onszelf moeilijk maken door te denken dat het gelovig komen een heel bijzondere, gevoelsmatige ervaring is. Zelf heb ik lang gedacht dat ik eerst een diepe weg van ellende en benauwdheid moest meemaken voordat ik tot Christus mocht vluchten. Ik zocht naar geschiktheden en bijzonderheden. Maar ik had er geen erg in dat ikzelf het grootste obstakel was dat mij van de Heere Jezus vandaan hield.

De bijlslag was voor mij een preek van Richard Cameron over Jezus’ woorden: „En gij wilt tot Mij niet komen.” Toen zag ik dat ik de Zaligmaker jarenlang aan de deur van mijn leven had laten staan. Ik dacht dat ik gewillig was, maar ik was één en al onwil. Een week daarna riep ik uit: „Ik geloof, Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp.” Waarop de Heere Jezus Zich aan mij bekendmaakte als de Weg, de Waarheid en het Leven.”

Loste alle twijfel toen voor altijd op?
„Ik heb nadien ontzettend getwijfeld. Helaas. Ik kwam in een diepe crisis terecht. Lang heb ik gedacht dat ik de grootste huichelaar op aarde was. Gelukkig is dat de laatste jaren anders geworden. Ik mag weten dat ik de Heere toebehoor. En het is mijn liefste wens dat anderen dat ook mogen weten. Dat zij tot geloof komen en zekerheid krijgen van hun deel aan Christus. Alleen dan gaan we leven tot eer van God. En daar gaat het uiteindelijk om. Daar was het ook de puriteinen om te doen. Niet de mens stond bij hen centraal, maar de verheerlijking van Gods Naam.”

Speelt karakter een rol in het geloofsleven?
„Jazeker. Ik ben zelf gevoelsmatig van aard, al heb ik ook een sterk rationele inslag. Vooral in het verleden konden negatieve gevoelens mijn gedachten overwoekeren. Dan werd ik chaotisch en miste ik overzicht. Ik voelde me hard, depressief, verlaten, ver van de Heere vandaan.

In de loop der jaren heb ik meer en meer geleerd dat tegenover mijn gevoelens van benauwdheid de beloften van God staan. De boeken van Ralph en Ebenezer Erskine zijn mij daarbij behulpzaam geweest. In de theologie van deze broers functioneert het geloof door de werking van Gods Geest meer vanuit de wil en het verstand. Het richt zich op de beloften die in Christus ja en amen zijn. Gevoelens van vrede en vreugde komen pas daarna. En soms komen ze niet. Dat is dan ook niet meer zo erg, omdat je mag zien Wie de Heere is. Wie in duisternis zit en geen licht heeft, betrouwe op de Naam des Heeren.

Van doorslaggevende betekenis voor mij is wat Paulus schrijft in Romeinen 6: Houdt het daarvoor dat gij der zonde dood zijt, maar Gode levend in Christus Jezus. Dat te geloven lijkt bijna brutaal, zeker als je de zonde in je voelt woelen. Je durft het niet. Toch roept Paulus ertoe op: Houdt het ervoor. Dat is erg bevrijdend. Het is de basis waarop elk kind van God mag staan, juist op momenten waarop hij de zonden in zichzelf gewaar wordt en de satan hem aanvalt op zijn tekortkomingen.”

Heeft geloven invloed op het karakter?
„Vooral op de negatieve eigenschappen, denk ik. Niet dat ze helemaal verdwijnen, maar ze veranderen. Zelf ben ik nogal driftig van aard. Zwart-wit ook. De Heere tempert dat. Misschien speelt mijn leeftijd ook een rol. Ik ben de zestig inmiddels gepasseerd. Dan leer je meer relativeren.”

Krijgt u wel eens kritiek op uw werk?
„O, zeker.”

Hoe gaat u ermee om?
„Ik onderzoek of ze terecht is. Soms reageer ik boos. Dan ga ik op m’n knieën en vraag ik of de Heere mijn negatieve gevoelens wil wegnemen. Het wonder is dat Hij dat doet. Ik hoef er gelukkig nooit lang mee te lopen.”

Hoe groot is het risico het gedachtegoed van de puriteinen in een eigen mal te gieten?
„Het gevaar dat je bij het schrijven mensen naar je hand zet, is reëel. Mijn intentie is altijd om een eerlijk en betrouwbaar portret te schetsen. Dat doe ik aan de hand van de gegevens die ik verzamel. Tegelijk lees ik secundaire bronnen en ga ik na hoe anderen over mijn hoofdpersoon hebben geschreven.”

Hoe groot is de impact van uw werk op de gereformeerde gezindte?
„Dat weet ik niet. Hoef ik ook niet te weten. Ik geloof dat de Heere het gebruikt. Daar bid ik ook om. Soms hoor ik dat mensen erdoor tot geloof mogen komen. Dan springt mijn hart op van blijdschap. Dat is een grote genade. Alles is genade.”

In uw nieuwste boek richt u het vizier op Andrew Murray, negentiende-eeuws opwekkingsprediker uit Zuid-Afrika. Uitgekeken op Schotland en Engeland?
„O nee, helemaal niet. Ik wilde graag over Murray schrijven vanwege zijn grote bijdrage aan de uitbreiding van Gods Koninkrijk. Hij was een veelzijdig en kleurrijk leidersfiguur die van grote betekenis is geweest voor de kerk in Zuid-Afrika. Met veel toewijding gaf hij leiding aan een grote opwekking die er in 1860 plaats had.

Van Murrays vader is bekend dat hij veertig jaar lang naar een geestelijke herleving had uitgezien. Elke vrijdagavond trok hij zich in zijn studeerkamer terug om ervoor te bidden. Toen hij de wonderen zag die de Heere in tal van gemeenten deed, riep hij in tranen uit: „Dat ik dit nog mag meemaken…””

„Murray merkte in het pastoraat dat mensen zich min of meer gelaten neerlegden bij hun falen en hun inwonende zonden. Meer dan eens hoorde hij gemeenteleden zeggen: „We blijven tot het laatst zondaar, nietwaar?” Daar was hij het op zich mee eens, maar de manier waarop zulke uitspraken werden gedaan, wees hij af. Mensen namen er genoegen mee. Zij berustten erin. Ze gebruikten die waarheid als een dooddoener.

Na een weg van zoeken en tasten ontdekte Murray dat de Heere ons veel meer in de heiliging wil geven dan wij ons bewust zijn. In de weg van gebed en Bijbelonderzoek breekt Hij de heerschappij van de zonde in ons leven af. Christus is niet alleen de Gekruiste, maar ook de Opgestane. Daarom kunnen wij door de kracht van de Heilige Geest vorderen in de genade. De zonde is er wel, maar zij heerst niet meer over ons.”

Murray is bekritiseerd om zijn gedachten over het zogenaamde overwinningsleven. Hoe taxeert u die kritiek?
„Van Murray heb ik geleerd dat er bij de Heere veel meer genade verkrijgbaar is dan wij denken. Met grote liefde schrijft hij over Gods genade en barmhartigheid. Met puriteinen als Walter Marshall wijst hij er voortdurend op dat het leven van de heiliging voortvloeit uit het gelovig zien op het kruis. Christus heeft de straf op de zonden betaald. Maar Hij heeft ook overwonnen over zonde, dood en hel. Zie ik op Hem, dan weet ik: in Hem ben ik meer dan overwinnaar.

Mijn kritiekpunt op Murray is dat hij neigt tot verwaarlozing van het geloofsleven zoals Paulus dat beschrijft in Romeinen 7. Alsof Gods kinderen een stadium kunnen bereiken waarin zij niet meer uitroepen: „Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam des doods?” Het lijkt erop dat Murray onvoldoende rekent met de radicaliteit van de zonde. Tijdgenoten van Murray gingen nog een stapje verder. Zij leerden het perfectionisme: mensen zouden zelfs een zondeloze staat kunnen bereiken.

Heeft Murray te weinig oog voor Romeinen 7, wij missen naar mijn overtuiging al te zeer een helder inzicht in Romeinen 6. Dat hoofdstuk is in de gereformeerde traditie verwaarloosd, vind ik. Het beschrijft de uitgangspositie van de gelovige: hij is met Christus gestorven en begraven. Zijn schuld is betaald. Velen van Gods kinderen, of ze nu een zwak geloof hebben of een sterk, beseffen dat niet of nauwelijks.

Te weten met Christus gestorven te zijn is de sleutel tot heiliging. Hoe meer wij dat geloven, hoe meer wij het ervoor houden, niet als dogma maar als geestelijke realiteit, hoe meer we verlangen naar een leven tot eer van God, hoe meer geloofsvruchten wij dragen.”

Murrays opvattingen over het overwinningsleven komen ook aan bod op sommige bijeenkomsten en conferenties van jongeren in de gereformeerde gezindte. Hoe riskant is dat?
„Ik kan me een zekere huiver onder ouderen voorstellen, maar ik zeg er wel bij: Laten we ervoor waken het kind met het badwater weg te werpen. Onder jongeren leven veel vragen over thema’s rond de heiliging. Zij hebben behoefte aan onderwijs. De elementen die we in Murrays visie tegenkomen, zijn op hun bijeenkomsten bepaald niet dominant.”

Niet alle ouderen hebben er vertrouwen in.
„We moeten niet in een kramp schieten en onze jongeren met wantrouwen bejegenen. Dat verdienen ze niet. Ik hoor soms dat predikanten gesprekken met hen uit de weg gaan. Dat zij hun vragen wegwimpelen en afdoen als zelfgenoegzaamheid. Dat vind ik erg.

Natuurlijk zie ik de gevaren aan allerlei bijeenkomsten en activiteiten van jongeren. Is het verstandig sprekers uit te nodigen die de Drie Formulieren van Enigheid niet ondertekenen? Een tijd terug hoorde ik een jongeman zeggen dat hij maandenlang geen onreine gedachten had gehad. Als ik dat hoor, rijzen er vragen in mij op.”

„Ik heb geleerd in de omgang met mensen eerst te kijken naar wat bindt en pas daarna naar wat scheidt. Met mensen die belijden dat zij de Heere Jezus kennen en bij wie een leven uit Hem praktijk is, voel ik me hartelijk verbonden. Wel heb ik moeite met de ruimte die sommigen in hun levensstijl en kleding geven aan de wereld.”

Tien jaar geleden zei u in een vraaggesprek met het familieblad Terdege te hopen op een opwekking. Is dat nog zo?
„Ik geloof dat de Heere grote dingen gaat doen. Toen ik in 1996 werkloos raakte, kreeg ik last van haatgevoelens tegenover mijn baas. Ik kon er geen kant mee op. Totdat ik helemaal vastliep en de Heere mij ervan verloste. Wat God deed, was goed. Toen kreeg ik te geloven dat de Heere onder jongeren een opwekking zou geven. „Het is tijd voor de Heere dat Hij werke.”

Ik zie daar nu de ritselingen van. De Heere werkt wonderen. Zeker, er is onder de jeugd veel vuur, maar er is ook licht. Er is bewogenheid en toewijding. Daar moeten we zuinig op zijn. We moeten voorkomen dat we onze jongeren in de oppervlakkige wateren van de evangelische beweging terechtkomen. Soms gebeurt dat. Dan bloedt mijn hart. Er zijn in die kringen weinig mannen over van het kaliber Johannes de Heer en Jan de Liefde. De diepgang die zij hadden, mis ik er al te zeer.”

Tot slot: U draagt uw 25e boek op aan uw vrouw, Nellie. Wie is Leen van Valen zonder haar?
Hij lacht breeduit. „Dat kan ik met één woord zeggen: Niets. Dat is zonder meer waar. Mijn vrouw leeft intensief met mij mee. Zij stimuleert mij in het schrijven, zij corrigeert waar nodig. In de grondzaken zijn we het van harte met elkaar eens. Dat ervaar ik als een bijzondere zegen.”


Levensloop
Leendert Jan van Valen werd in 1946 in Dordrecht geboren. Hij was de oudste van drie zonen. Zijn moeder was van Poolse komaf. Van Valen is gedoopt in de Rooms-Katholieke Kerk. Als jongen bezocht hij met zijn vader de kerkdiensten van de plaatselijke christelijke gereformeerde kerk en een vrije hervormde gemeente. Later sloot hij zich aan bij de Gereformeerde Gemeenten; tegenwoordig is hij ouderling van de hervormde gemeente in Dordrecht.

Na de mulo ging Van Valen aan de slag als administrateur en controller bij enkele productie- en handelsbedrijven. In de avonduren volgde hij opleidingen op financieel-administratief gebied. Tot vorig jaar werkte hij op freelance basis bij bedrijven in de bouwsector en dienstverlenende organisaties.

Van Valen is een groot kenner van de Engelse en Schotse kerkgeschiedenis. Hij publiceerde er tal van boeken en artikelen over. Ook organiseert hij jaarlijks enkele groepsreizen naar streken waar puriteinse theologen uit vorige eeuwen hun werk verrichtten.

Van Valen is gehuwd en vader van vijf kinderen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer