Grimshaw, de boeteprediker van Yorkshire
Haworth is een pittoresk dorp aan de rand van verstilde heidevelden aan de grenzen van de Yorkshire Dales. Omstreeks het midden van de achttiende eeuw vormde het een trekpleister voor vele hongerige zielen. De methodistenprediker George Whitefield sprak daar vaak. Op een keer wees hij op de dorpspredikant Grimshaw. Hij noemde het een voorrecht dat Haworth zo’n trouwe voorganger had. Maar Grimshaw viel hem in de rede en riep: „O mijnheer, spreek om Gods wil niet zo! Ik smeek u, vlei hen niet! Ik vrees dat het grootste deel van hen met open ogen op weg is naar de hel.”
William Grimshaw was recht op de man af. Volgens bisschop J. C. Ryle behoorde hij in die tijd met George Whitefield en John Wesley tot de drie grootste mannen van Engeland.Ook nu geniet het dorpje nog veel belangstelling. Niet vanwege hem, waarschijnlijk ook niet vanwege het Evangelie van Christus, maar voor de zusters Brontë, Charlotte, Emily en Anne. Zij schreven een halve eeuw na het overlijden van Grimshaw hun bekende romans.
Een museum in de oude pastorie van hun vader houdt de herinnering aan hun leven en werk levend. In de parochiekerk St. Michael and All Angels bevindt zich de grafkelder van de Brontës. Daar staat ook nog de avondmaalsbeker die in de tijd van Grimshaw werd gebruikt.
Het anglicaanse kerkgebouw is van later tijdstip, maar de pub ernaast, de Black Bull, is al oud en herinnert aan de tijd dat Grimshaw parochianen daaruit verdreef om naar de kerkdienst te gaan.
Boerenafkomst
William Grimshaw werd in 1708 geboren in Brindle (Lancashire). Zijn ouders waren arme boeren. Toch kreeg William gelegenheid om te studeren. Hij voltooide zijn studie aan het bekende Christ’s College in Cambridge.
Ondanks zijn ruwe levenswijze, waarbij hij zich te buiten ging aan vloeken en drinken, werd hij in 1732 in Westminster bevestigd als ”curate” (hulpprediker) in de Engelse staatskerk. Een jaar later, toen hij overgeplaatst was naar Todmorden, bij Haworth, werd hij in de kathedraal van Chester als priester geordend.
Kort na zijn huwelijk in 1735 met Sarah Sutcliffe ging het licht van Gods genade langzamerhand in zijn ziel op. Zijn prediking veranderde. Aanvankelijk preekte hij meer de vloek van de wet en het oordeel van God. Waarschijnlijk kwam dit omdat hij zelf nog geen zicht had op het borgwerk van Christus. Een rondreizend predikant probeerde hem te corrigeren en hield hem zonder omhalen voor: „Mr. Grimshaw, u bent een Jood. U bent geen gelovige in de Heere Jezus Christus. U bouwt nog op zandgrond.”
Door het lezen van het boek van de puritein John Owen over de rechtvaardiging ging het licht pas echt op in zijn hart. Later schreef hij hierover aan een vriend: „Ik was nu gewillig om van mijzelf af te zien, wat betreft elke mate van ingebeelde verdienste en bekwaamheid, om Christus als mijn Alles in allen te omhelzen. O, wat voor licht en troost genoot ik toen in mijn ziel en wat voor een smaak had ik van de vergevende liefde van God.”
In die tijd verloor hij zijn vrouw door de dood. Twee jaar later trouwde hij met Elisabeth, die hem in 1746 ontviel. Intussen was hij in 1742 tot hulpprediker in Haworth in Yorkshire aangesteld. In hetzelfde jaar „behaagde het de Heere om mijn parochie te bezoeken”, schreef hij later.
Twee teksten
Hij preekte Christus in Zijn rijkdommen van genade tegenover een verloren en gevallen mens. Kenmerkend voor zijn boodschap zijn de twee teksten die hij op het klankbord van zijn preekstoel liet kerven: „Want ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus en Die gekruisigd” en „Want het leven is mij Christus en het sterven gewin.”
Nu zijn wettische accenten plaatsmaakten voor het rijke en ruime Evangelie van Christus, kwam er een geestelijke doorbraak onder zijn parochianen. In het begin had hij maar twaalf avondmaalgangers, maar dat werden er spoedig meer. Velen werden in hun ziel overtuigd van hun verlorenheid: „Het was verbazend om te zien door wat voor geween, gebrul en zielensmarten het volk werd getroffen, toen zij hun verloren toestand en de toorn van God kregen te zien.”
Veel steun in zijn werk kreeg hij van een Schotse lekenprediker, William Darney, die eerst niet door hem gewenst was, maar later met open armen werd ontvangen. De Schot bleek meer in de vrijheid in Christus te staan, zodat Grimshaw veel van hem mocht leren. Hoewel hij niet eerder aan de echtheid van zijn eigen bekering had getwijfeld, kreeg Grimshaws geestelijk leven nu meer diepgang. Hij ontdekte meer dan ooit tevoren hoe groot de liefde van de Vader in Zijn Zoon is tot Zijn kinderen.
Een tijdgenoot schreef hierover: „Hij heeft Zijn aandeel nooit meer uit het oog verloren en droeg een vurige liefde van Christus in zich. Zijn hart is warm door het bloed en de liefde van Christus.” Opnieuw maakte hij een verbond met God en schreef deze uit, waaruit blijkt dat hij een diepe band had met God de Vader en met Zijn Zoon, Die hij zo onuitsprekelijk lief had gekregen.
Opwekking
De geestelijke doorbraak onder de bevolking van Haworth, die eerst incidenteel was, groeide uit tot een echte opwekking die de grenzen van de parochie overschreed. In 1746 had Grimshaw reden om te geloven dat ten minste 120 personen tot bekering gekomen waren. De meesten waren de 40 nog niet gepasseerd en onder hen waren ook kinderen.
Om hen meer vastheid te geven in het geloof, richtte hij in 1743 enkele gezelschappen (”societies”) op. De nazorg bestond uit gebed, gesprekken en onderwijs vanuit het Woord van God. Zij betekenden een goede aanvulling op de zondagse prediking. Pasbekeerden wees hij indringend op de noodzaak van zelfonderzoek.
Hoewel de meesten volhardden in het geloof en in een godvruchtige wandel, waren er ook die terugvielen in hun oude leven. Volgens Grimshaw liet de laatste categorie zich vooral door overdreven emotionaliteit en lichamelijke effecten gelden. Bij hen was het was een stormwind die spoedig overging en niets naliet.
Broodnijd
Niet alleen Haworth was toonbeeld van een herleving. Ook in de omgeving waren de indrukken merkbaar. De Wesleys, George Whitefield, Benjamin Ingham en enkele lekenprekers trokken de streek door en preekten overal waar zij gelegenheid vonden. Ook zij bezochten Haworth regelmatig en waren de drukbezette Grimshaw tot grote steun.
Dit ging niet zonder slag of stoot. De officiële geestelijkheid zag in de aanhang van de methodisten broodnijd en zij probeerden van hogerhand gedaan te krijgen dat deze indringers hun parochies onaangeroerd lieten. Er kwamen ook klachten over Grimshaw omdat hij buiten de grenzen van Haworth preekte. Het werd hem verboden de parochiegrenzen te overschrijden. Het pleitte voor hem dat zijn leven onbesproken was en zijn houding tegenover andersdenkenden oprecht en liefdevol.
De zondagse bezoekers van de Black Bull, de herberg aan het kerkenpad, zaten echter wel steeds in de rats. Het viel John Newton, die zijn vriend meermalen bezocht, eens op dat er zo veel verschrikte gezichten achter de ramen van de pub te zien waren. Zij keken of de prediker in aantocht was. Tijdens het zingen voor de dienst ging Grimshaw namelijk naar beneden om zijn „verloren schapen” uit de herberg te halen en naar de kerk te brengen.
Toen hij hoorde dat een groep jongeren in het veld werelds vertier zocht, ging hij eens poolshoogte nemen. Hij verkleedde zich, maar een van de jongens ontdekte dat de kuiten van de vreemdeling wel erg veel leken op die van de predikant als hij de preekstoel besteeg. Toch viel dat bezoek erg mee. De jongeren begrepen de zorg van hun herder over zijn jonge kudde.
Ruwe bergen
De zegen voor Haworth hield ondanks de tegenstand niet op. Enkele tientallen jaren kwamen bijna wekelijks mensen tot bekering. Na een bezoek aan Grimshaw schreef John Wesley in 1761 in zijn dagboek: „Wat heeft God gewrocht in het midden van die ruwe bergen!” En in hetzelfde jaar schreef Grimshaw aan een gezelschap in Newcastle: „Tot de eeuwigdurende lof van onze dierbare Jezus, zij het u bekend dat het werk van de genade in deze streken bloeit.”
Benjamin Ingham had in dit gebied de weg gebaand voor een grote opwekking. Grimshaw had het voorrecht de oogst ervan in te zamelen Hij gewaagde zelfs van oude geoefende gelovigen die „de volle zekerheid van hun kindschap” hebben.
Grimshaw schrijft over zijn prediking: „De methode die ik als de minste en onwaardigste onder de dienaren des Heeren gebruik, is als volgt: Ik preek het Evangelie, de blijde tijdingen van zaligheid voor boetvaardige zondaren door het geloof in het bloed van Christus alleen. En dat doe ik elke zondag twee keer, het hele jaar door, behalve wanneer ik de catechismus uitleg.”
Elke maand bezocht Grimshaw zijn parochie op twaalf verschillende plaatsen. Bij zulke bezoeken kwamen soms wel acht of tien gezinnen bijeen. Zo werd Haworth „een veld door de Heere gezegend”, zoals Grimshaw zelf opmerkte.