Grote bedrijven misbruiken boeren
Grote bedrijven die wereldwijd actief zijn, spelen de boeren tegen elkaar uit. Daar moet een einde aan komen, vinden Jos Kok
en Remi Poppe. Boeren moeten een goede prijs voor hun product krijgen. Grote voedselgiganten als Unilever praten over duurzame landbouw. Echter, in werkelijkheid zijn de voedselmultinationals medeverantwoordelijk voor de slechte omstandigheden waaronder in Europa en elders in de wereld boeren moeten werken en leven. Bestuursvoorzitter Burgmans van Unilever riep recent in een speech op om actie voor voedselveiligheid en duurzame landbouw. Unilever, Nestlé en Danone willen samen een duurzame landbouw bevorderen. De vraag is echter of het om een nobel streven gaat of dat hier sprake is van een nieuwe marketingstrategie. Duurzaam produceren en voedselveiligheid zijn in. De grote voedselgiganten zijn druk bezig het bedrijfsimago op te poetsen. Dit ten koste van de boeren.
De meeste voedselschandalen van de afgelopen jaren zijn namelijk niet het gevolg van de manier waarop boeren produceren. Het is juist binnen de voedingsindustrie zelf waar de grote fouten worden gemaakt. Voedsel wordt zelden teruggehaald uit de schappen vanwege een fout basisproduct. Vooral daar waar de producten tot hapklare brokken, tot fastfood worden verwerkt, gaat het fout. Ook het gesjoemel met reststoffen in diervoer zorgde voor voedselschandalen. Daar heeft een boer zelf weinig invloed op, maar hij krijgt het wel op zijn bord.
De voedingsindustrieën zijn uit op vooral goedkoop inkopen. Ze stropen daarvoor de hele wereld af. Maar in hun ogen kan het altijd nog goedkoper. Burgmans van Unilever op genoemd congres: „Meer dan 44 miljard euro van de Europese belastingbetaler wordt besteed aan landbouw zonder dat duurzaamheid op een behoorlijke manier wordt vastgesteld. En de hardwerkende boer heeft er per saldo niet eens een aanvaardbaar inkomen van. In alle opzichten is zijn werk dus contraproductief. Bovendien frustreert het huidige beleid de exportmogelijkheden van andere landen, in het bijzonder van ontwikkelingslanden.”
Bij dit laatste zit nu juist de grote frustratie van de voedingsindustrie. Ze wordt hierdoor verhinderd om bij kwetsbare landen grootschalig in te kopen tegen extreem lage prijzen. Dit terwijl er in deze landen lokaal van alles tekort is.
Discussie
De discussie over de EU-landbouwsubsidies laaien dezer dagen hoog op in verband met de uitbreiding van de EU. De voedingsindustrie ziet hierbij haar kans schoon. Zij wil zo snel mogelijk de subsidies afschaffen en overgaan naar een volledige mondiale vrijhandel. Vrijhandel is tegelijkertijd een vrijbrief voor een verdergaande uitbuiting van ontwikkelingslanden. De voedselindustrie bepaalt dan uiteindelijk de prijzen. Boeren daar zullen worden gedwongen meer te produceren voor relatief minder inkomsten. De meeste westerse boeren zullen nooit in staat zijn hiermee te concurreren.
Amerikaanse boeren zullen door hun grootschalige graanteelt de wereldmarktprijs voor graan wellicht iets in prijs kunnen laten dalen. Echter, de prijs van een brood hier in de winkel wordt maar voor 5 procent bepaald door de graanprijs. De rest wordt opgestreken door de verwerkende industrie. De consument zal dus weinig of niets merken van een lagere graanprijs.
Het grootste deel van de miljoenen subsidies in de landbouw gaat helemaal niet naar inkomenssteun voor armlastige boeren, maar verdwijnt naar exportsubsidies om onze overschotten op de wereldmarkt te dumpen. Zaden, groente, fruit, vlees, granen, veevoer en ook levende dieren worden nu wereldwijd verhandeld. Goedkoop transport en snelle informatie via internet versterken die trend. De kwaliteitscontrole wordt zo moeilijker. Temeer doordat de overheid zich terugtrekt en regelgeving en toezicht aan de markt overlaat.
Met de liberalisering schaffen de Europese overheden ook beschermende maatregelen voor de landbouw af, zoals een gegarandeerde minimumprijs. Daar houden handelaren en voedselmultinationals immers niet van. Zij willen overal ter wereld kunnen inkopen (liefst voor de allerlaagste prijs) en elders weer verkopen (tegen de hoogst mogelijke prijs). Zo worden de boeren gemangeld in de mondiale ratrace.
De wereldmarktprijzen zijn de norm. Maar die prijs is kunstmatig laag, té laag voor de meeste boeren in de wereld. Uit onderzoek van het Landbouw Economisch Instituut blijkt dat in de Nederlandse agrarische sector over de hele linie sprake is van lage inkomens, 23 procent van alle boerengezinnen zit onder het minimum. Per dag stoppen ongeveer acht tot tien Nederlandse boeren ermee. Hadden we na de oorlog 400.000 boeren, nu zijn er nog 95.000, terwijl de productie vijfmaal hoger is op een sterk ingekrompen areaal landbouwgrond.
Zo dreigt onze boerenstand uit het land te verdwijnen. En daarmee het onderhoud en de kwaliteit van ons mooie boerenlandschap. Het huidige landbouwbeleid moet anders, dat is duidelijk.
Voedselproductie is de meest basale activiteit van de mens. Het is niet meer dan normaal om tot doel te stellen dat voor een eerlijk boerenproduct ook een eerlijke prijs wordt betaald. Laten Unilever en de grote winkelketens daar maar eens mee beginnen, in plaats van de boeren over de hele wereld tegen elkaar uit te spelen.
Jos Kok is voorzitter van het Platform ABC (Aarde, Boer, Consument) en melkveehouder, Remi Poppe is voormalig lid van de Tweede Kamer en landbouwwoordvoerder voor de SP.