Ouders moeten sprekende voorbeelden zijn
Titel:
”…En verhindert ze niet. Gezin en geloofsopvoeding” Auteur: door dr. W. ter Horst e.a., GSEV-reeks 45, uitg. De Vuurbaak, Barneveld, 2001; ISBN 90 5560 232 9; 120 blz.; € 8,98.
Waarom houden kinderen het evangelie voor geloofwaardig? Het meest voor de hand liggende antwoord is: omdat de ouders hen dit voorhouden. Toch raakt een deel van de jeugd het geloof kwijt als ze volwassen worden. Over dit ingrijpende gegeven gaat het deel ”…En verhindert ze niet; Gezin en geloofsopvoeding” uit de serie van het Gereformeerd Sociaal en Economisch Verband (GSEV) dat de acht bijdragen van een congres over dit thema bundelt.
Duidelijk komt naar voren dat geloofsopvoeding niet eenvoudig is. Was het vroeger nog mogelijk om op gezag van de ouders of de kerk te geloven, tegenwoordig moet het een persoonlijke keuze zijn. En voordat die keuze gemaakt wordt, krijgen kinderen te maken met zo veel andere levensbeschouwingen. Dit maakt kinderen kritischer: waarom zou ik in God geloven?
De interviews met mensen die kortere of langere tijd hun geloof verloren hebben, bepalen ons indringend bij de vraag van geloofsopvoeding. Waarom is het geloof voor sommigen wel een realiteit en voor anderen niet? Ouders kunnen het geloof niet geven. De auteurs zijn ervan doordrongen dat ouders sprekende voorbeelden moeten zijn van wat ze geloven. Er moet gepraat worden. Daarmee moeten ouders niet wachten tot hun kind de wezenlijke vragen gaat stellen, maar al van heel klein af aan moeten ze horen dat God er is. Vertel erover hoe Hij zich in de Bijbel laat kennen. En laat ook merken wat dat betekent voor het leven van elke dag. Als je je ruzies oplost. Als je mensen ontvangt. Want het christelijk geloof doortrekt als het goed is je hele handelen. Alleen zo’n voorbeeld heeft inhoud. „Kinderen moeten later kunnen zeggen: „Pa, bij u was het echt”.”
Een van de sterke punten van dit boekje is dat de auteurs gebruikmaken van beelden. Het gezin is een basis en geen bolwerk van waaruit de gevaarlijke buitenwereld wordt beschoten. Opvoeden is zoeken naar een schoen die past. Ook als de voet een afwijkende maat heeft. De levensloop wordt vergeleken met een race. Eerst lopen kinderen aan de hand van de ouders, die dan de fundamenten leggen waarmee het kind verder moet. Vanaf ongeveer negen jaar worden leeftijdgenoten belangrijker en moeten ouders een stap terug doen. In het beeld van de race worden de onderlinge posities duidelijk: het kind moet alléén lopen. Ouders hebben alleen tijdens de ”pitstops” de gelegenheid hun kind te stimuleren, te ondersteunen en kunnen dan ook hun grenzen aangeven.
Om iets door te geven aan een kind is een stevige relatie nodig. De ouder-kindrelatie is voor het kind een voorbeeld voor het denken over God. Hoe kan hij zich toevertrouwen aan God als hij niet geleerd heeft op iemand te kunnen bouwen? De discussie over de voors en tegens van kinderopvang komt goed naar voren, maar uiteindelijk mis ik een terugkoppeling naar de invloed van kinderopvang op de kwaliteit van de hechting.
Zoals vrijwel altijd in een verzamelbundel verschillen de bijdragen nogal van toon. Op één uitzondering na hebben ze alle een goede opbouw en zijn ze aansprekend. Het verhaal van een jeugdouderling laat zien dat er binnen de kerkelijke gemeente mogelijkheden zijn om het gesprek met jongeren gaande te houden. Onbevooroordeeld naast de jongere staan en naar hen luisteren is onmisbaar voor een goede relatie.
Het is verschrikkelijk als kinderen het geloof verliezen. Met diep meeleven wordt een weg gewezen waar we te midden van alle vragen mogen terugvallen op God alleen. Van Wie onze verwachting is.