Politieke elite is zoekende
De politieke leiders zijn zoekende. Ze kunnen kiezers niet meer binden en de nuance is uit het debat verdwenen, zeker als het over de multiculturele samenleving gaat. Dat stelde prof. dr. Jean Tillie in zijn vrijdagmiddag in Amsterdam uitgesproken oratie met als titel ”Partijen, kiezers en de multiculturele samenleving”. Een samenvatting.
Hans Janmaat was de eerste volksvertegenwoordiger die de problematiek rond de multiculturele samenleving duidelijk op de Nederlandse politieke agenda zette. Op 8 september 1982 werd hij voor de Centrumpartij gekozen als lid van de Tweede Kamer. Hij was onmiddellijk een totale outcast in de Nederlandse politiek.Janmaat boorde een sluimerend probleem in de Nederlandse samenleving aan, maar werd politiek en journalistiek totaal genegeerd. Binnen de media bestond de afspraak om zo weinig mogelijk aandacht aan hem te besteden. Als er aandacht aan hem besteed werd, moest dat zo kritisch mogelijk zijn. Het liefst werd er op televisie op zijn ietwat scheefstaande mond ingezoomd.
De tweede volksvertegenwoordiger die nadrukkelijk wees op de nadelen van de multiculturele samenleving was Frits Bolkestein. Grote invloed had de rede die Bolkestein op 6 september 1991 op de Liberale Internationale in Luzern hield. Na een uitgebreide beschouwing over de nieuwe strategie van de NAVO ten aanzien van het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en de ontwikkelingen in Oost-Europa, vervolgde hij met een beschouwing over de positie van de islam in de westerse wereld. De instabiele situatie in Oost-Europa had, volgens Bolkestein, ook gevolgen voor de situatie in West-Europa, met name door de toevloed van moslimimmigranten. Deze instroom maakte de vraag naar welke culturele waarden moesten domineren, die van de moslimminderheid of die van de (niet-moslim)meerderheid, uiterst urgent. Het antwoord van Bolkestein was helder: de islam was in tegenspraak met een aantal fundamentele liberale principes zoals de scheiding tussen kerk en staat, de vrijheid van meningsuiting, tolerantie en non-discriminatie. Ook de positie van vrouwen binnen de islam was onacceptabel. Er kon dus geen sprake zijn van een compromis: moslims moesten zich aanpassen aan de liberale democratische waarden.
Dit slotakkoord van zijn Luzernrede had een groot effect op het debat in Nederland. Bolkestein verwoordde dezelfde zorgen als Janmaat, maar hier sprak de fractievoorzitter van een grote partij in de Nederlandse politiek. Deze man kon niet worden weggezet als een gevaarlijke gek.
Wie door de Nederlandse kranten van september 1991 tot nu bladert, ziet één grote stroom artikelen over de multiculturele samenleving. Janmaat en Bolkestein hadden iets losgemaakt.
Deze onrust onder de kiezers werd lange tijd alleen door rechts verwoord. Dat veranderde toen Paul Scheffer op 29 januari 2000 een opinieartikel in het NRC Handelsblad publiceerde: ”Het multiculturele drama”. Scheffers artikel betrok de sociaaldemocratie in het debat over de plaats van minderheden in de Nederlandse samenleving. Hij presenteerde de problemen als een sociale kwestie en dat sloot goed aan bij de drie w’s van het socialisme: wonen, weten en werken. Doordat de problematiek rond etnische minderheden werd gepresenteerd als een sociale kwestie móést links wel reageren, waarmee het debat nu over de hele linie gevoerd werd. Dat ging eerst nog ongemakkelijk. Schoorvoetend werd erkend dat er wel degelijk een probleem was. Let wel, dit is bijna twintig jaar na Janmaat en tien jaar na Bolkestein.
Isolement
Uiteindelijk stonden rechts en links klaar om het debat over de multiculturele samenleving te voeren. Maar deze discussie werd genadeloos afgebroken en een trauma beheerste van toen af het debat: de gebeurtenissen van 11 september 2001. De paniek in Nederland na 11-9 leek totaal.
De gebeurtenissen in Amerika maakte de etnische en culturele diversiteit voor veel mensen op een traumatische manier zichtbaar. Wat doet dit met mensen? In 2007 vroeg de Amerikaanse politicoloog Robert Putnam zich hetzelfde af: Wat zijn de gevolgen van een etnisch diverse leefomgeving op het sociale vertrouwen van mensen? Op basis van een uitgebreide studie komt hij tot een verontrustende conclusie: inwoners van etnisch diverse gemeenschappen hebben de neiging zich, zeker op de korte termijn, terug te trekken van het gemeenschapsleven.
Een etnisch diverse context leidt, zeker op de korte termijn, tot sociaal isolement. Mensen vertrouwen niemand meer, zelfs hun naaste vrienden niet. Hoe reageert een Nederlandse kiezer op zo’n situatie? Het antwoord is verward, omdat sociaal isolement ingrijpt op een belangrijke gevoeligheid: de angst om er alleen voor te staan.
Wat gebeurt er nu als een sociaal dier het gevoel heeft alleen te staan? Dit dier komt in minimaal twee processen terecht: psychologische onveiligheid en een zoektocht naar een fictieve gemeenschap waar men wél bij hoort.
Wat betreft de psychologische onveiligheid: mensen hebben acceptatie, vertrouwen en steun nodig. Gebrek hieraan heeft negatieve gevolgen voor het zelfbeeld van het individu en daarmee voor zijn of haar houding ten aanzien van de maatschappij. Het maakt star en defensief, het vergroot de kans op slachtofferdenken, op distantiëring en op een terugtrekking binnen de eigen groep.
Op een situatie van psychologische onveiligheid zijn verschillende reacties mogelijk. Een gangbare reactie op psychologische onveiligheid is het toeschrijven van de slechte situatie aan een externe oorzaak. Hiermee wordt de oorzaak van de eigen, als negatief ervaren, situatie niet gezocht in het persoonlijk handelen, maar in discriminatie door de omgeving.
Een andere reactie op psychologische onveiligheid is die van distantiëring: schildpaddengedrag. Psychologische onveiligheid leidt tot passiviteit, een defensieve houding en het zich onthouden van sociale contacten. Ook zorgt het voor starheid; mensen vallen terug op het bekende en nemen geen nuances meer waar.
De psychologische oplossing ligt dus in het herstellen van de gemeenschap waar men eens toebehoorde: de fictieve, want verdwenen, etnisch zuivere gemeenschap van blanke Nederlanders. Het etnisch nationalisme neemt sociaalpathologische vormen aan en fungeert als surrogaat voor de verdwijnende sociale verbanden. Op het moment dat mensen het gevoel hebben de greep op hun leven te verliezen en nergens meer bij te horen, grijpen zij terug op de fictieve solidariteit van de verdwenen etnische gemeenschap. Iedere nuance is in het publieke debat verdwenen en het is in dit klimaat dat partijen als Trots op Nederland en de Partij voor de Vrijheid populair worden.
Fortuyn
De psychologische onveiligheid in de Nederlandse samenleving heeft ook geleid tot een toegenomen instabiliteit van verkiezingsuitslagen. De snelle opkomst van de Lijst Pim Fortuyn, die met 26 zetels in de Tweede Kamer kwam, Trots op Nederland, de Partij voor de Vrijheid, maar ook de Socialistische Partij zijn hiervan maar enkele voorbeelden. Politieke partijen zijn niet meer zeker van het aantal stemmen dat ze zullen behalen. Deze instabiliteit hangt voor een groot deel samen met de houding van burgers die zich minder loyaal voelen ten opzichte van bepaalde partijen.
Ook het ideologisch profiel van politieke partijen wordt schimmiger. De grote partijen onderscheiden zich op de links-rechtsschaal minder duidelijk van elkaar. Dit betekent dat het voor kiezers moeilijker wordt te weten waar partijen precies voor staan. Kiezers die zich op inhoudelijke kwesties oriënteren, zullen hierdoor steeds vaker van partij wisselen.
Politieke partijen worden aldus geconfronteerd met een onzekere electorale basis. Nu worden politici behoorlijk zenuwachtig in zo’n situatie. Politici durven geen positie meer in te nemen omdat zij bang zijn hun kiezers te verliezen. Kiezers zijn op hol geslagen en politici weten niet meer hoe zij moeten reageren.
Dat is een uniek fenomeen in de Nederlandse politiek. Gedurende honderd jaar was de electorale basis van politieke partijen namelijk wél stabiel. Eerst hadden we de verzuiling waarin partijen hun basis in de zuil hadden, toen kwamen heel even de jaren zestig, en daarna was de dominante factor links-rechts: linkse partijen konden rekenen op linkse kiezers, rechtse partijen op rechtse kiezers.
Mijn stelling is dat de onzekerheid van de Nederlandse politieke elite alleen maar is toegenomen en dat dit heeft geresulteerd in een elite die alleen nog maar de kiezers volgt. Met name rond het strijdpunt van de multiculturele samenleving nemen politici geen autonome positie meer in, maar zoeken zij naar de meerderheid in het electoraat. Ze zijn ook bang om een genuanceerde discussie te voeren omdat dit wel eens tot verlies van stemmen kan leiden. Het electoraat zelf is immers ook in de war. Dit leidt tot een zoekende elite die de onrust over de multiculturele samenleving alleen maar versterkt en niet de bindende rol vervult die je van een politieke elite mag verwachten, uitzonderingen uiteraard daargelaten (en meestal bevinden die uitzonderingen zich toch weer in Amsterdam).
Allochtone kiezers
De electorale reactie van veel autochtone Nederlanders op de multiculturele samenleving is een grotere bereidheid om op partijen als Trots op Nederland of de Partij voor de Vrijheid te stemmen. Maar hoe reageren allochtone Nederlanders? Het zijn immers zij die onder vuur liggen. Zij zijn ’de ander’ waar men zo bang voor is.
Wie onze onderzoeksgegevens overziet, kan niet anders concluderen dan dat de allochtone Nederlanders boven alles een democratische reactie hebben vertoond op de verhitte context waarin zij leven. De opkomst bij gemeenteraadsverkiezingen is gestegen. Er is onder Turkse en Marokkaanse Nederlanders sprake van politieke mobilisatie als reactie op de discussies rond de multiculturele samenleving.
Dat zien we ook terug in de toenemende organisatievorming. Met name jonge Turkse en Marokkaanse Nederlanders hebben de laatste jaren talloze organisaties opgericht.
Het lijkt er dus op dat een groot deel van de autochtone Nederlandse kiezers zich psychologisch onveilig voelt en dat de allochtone Nederlanders proberen het sociale vertrouwen te herstellen. Hiermee komt de aard van de relatie tussen context en gedrag weer om de hoek kijken. De multiculturele context werkt ook in op allochtone Nederlanders, maar men kan als actieve burger proberen deze context te veranderen.
De auteur is bijzonder hoogleraar electorale politiek aan de Universiteit van Amsterdam.