Toebrengen
God heeft door deze woorden de bijgelovigheid van de Joden over de uiterlijke tempel en over de tempeldienst bestraft. Hij toont hen aan dat Hij, als een geestelijk, oneindig opperwezen, de gehele hemel en de aarde met Zijn heerlijkheid vervult en door Zijn volk op een geestelijke wijze wil gediend worden.Wij wenden ons nu tot de belijders van het Evangelie en beschouwen hun gedrag van nabij. Het was te wensen dat zij die naar de onvervalste leer van het Evangelie onderwezen zijn, gezuiverd waren van bijgeloof. Maar wij hoeven de bijgelovigheid niet alleen in vorige eeuwen te zoeken. De tegenwoordige dagen leveren ons een menigte van naamchristenen op, die nog met hetzelfde zuurdesem zijn bezet.
Och, wat zal ik nog meer zeggen? De werkheiligheid van het gros van het kerkvolk is zo groot. Zij bouwen niet minder dan de vleselijke Joden op hun uiterlijke godsdienst en belijdenis de hoop van hun zaligheid. Ja, zij zijn nog nooit met de Heere Jezus verenigd geworden.
Och, arme mens, wat zal u toch tot de Algenoegzame moeten brengen? Weet u niet dat u van nature arm, ellendig, naakt en blind bent? Weet u niet dat u de Almachtige niets kunt geven dan alleen datgene wat u eerst van boven uit Zijn hand van Hem heeft ontvangen? Al uw eigen werken kunnen God niet behagen.
Wilhelmus Themmen, predikant te Arnhem (Vaste Troostgronden der Heiligen, 1750)