Barokmuziek in de synagoge
In sommige delen van West-Europa leidden Joden de eeuwen door een betrekkelijk rustig bestaan. Zo ook in Italië, waar ze ongehinderd konden deelnemen aan de (muziek)cultuur. Échte Joodse invloeden zijn in de Italiaanse muziek echter slechts met moeite terug te vinden.
Over het algemeen is er over het wel en wee van de Europese Joden in de diaspora weinig meer bekend dan het laatste: het wee. Ze vormden een hechte onderlinge groep, die zich echter buitengesloten wist van het normale leven dat men in dorpen en steden leidde. Ze mochten meer niet dan wel en regelmatig werden ze achtergesteld, getreiterd of zelfs vervolgd, al naargelang de luimen van de machthebbers: koningen, pausen en wie het verder voor het zeggen hadden.Er was echter ook een andere kant. In sommige landen werden Joden gewoon met rust gelaten. Ze mochten zich vrij bewegen, oefenden beroepen uit, dreven handel en brachten het soms tot grote welstand. Denk alleen maar aan de bankierswereld in de vijftiende en zestiende eeuw. Vorsten leenden van Joden geld voor hun dure oorlogen en betaalden dat later met rente terug.
Noord-Italië was zo’n gebied. Joden leefden er in betrekkelijke rust, konden ongehinderd hun godsdienst uitoefenen en daarnaast deelnemen aan de Italiaanse (muziek)cultuur.
Psalmzang
Trouwens, onze muzikale bakermat, het gregoriaans, is sterk beïnvloed door de Joodse psalmzang. Hoewel in de synagoge weinig psalmen werden gezongen, gebeurde dat thuis des temeer. In de huisgodsdienst, met name tijdens de Joodse feesten, werden tijdens de maaltijden hele reeksen psalmen gezongen. De melodieformules daaruit zijn via de jonge christelijke gemeenten in Klein-Azië en Noord-Afrika naar Europa doorgegeven.
Daarnaast was er nog een typisch Joodse manier van Bijbellezen: het reciteren van teksten op een verhoogde toon, later bekend geworden als ”Sprechgesang”. We vinden dat in de westerse muziek in allerlei vormen terug, onder anderen bij Arnold Schönberg in zijn ”A survivor of Warshaw” en het drama ”Wozzeck” van Alban Berg. Maar er is ook te denken aan het zingen van onberijmde teksten in cantates en oratoria van Bach, Händel en vele anderen.
Een ander typisch Joods element in de muziek is het gebruik van getallensymboliek. Behalve de Bijbelse symboliek van getallen als 3, 4, 7 en 12 werden de letters van het alfabet door een cijfer vervangen. Denk aan de naam Bach: 2-1-3-8; opgeteld: 14, wat dan terug te vinden is in een thema bestaande uit veertien noten.
Ver gezocht? Misschien wel, maar als je gaat kijken, dan blijkt in barokmuziek opvallend veel getallensymboliek aanwezig te zijn en dat niet alleen bij Bach… Met name in de strenge vormen als fuga’s en passacaglia’s treffen we allerlei getalsmatige verhoudingen aan die door velen worden teruggevoerd op de Joodse kabbala. De meeste componisten waren namelijk op de hoogte van deze leer.
Zoals algemeen bekend mag worden verondersteld, duiken er in de westerse muziekgeschiedenis nogal wat Joodse namen op. De vraag is echter: Hoe Joods waren zij? In hoeverre lieten zij hun Joodse identiteit meespelen in hun artistieke bezigheden? Wanneer men hun werken nagaat, blijkt dat zij zich maar zelden bezighielden met typisch Joodse zaken. Het bekendste voorbeeld is misschien wel Felix Mendelssohn-Bartholdy, die zich volledig assimileerde met de westerse muziekpraktijk en op geen enkele manier blijk gaf iets met zijn Joodse afkomst te hebben. Hij werd protestant en identificeerde zich vooral met Bach.
Stijlfiguren
In de periode van de Barok was het al niet anders. Salomone Rossi (ca. 1570 tot ca. 1628) leefde in Mantua (Italië) en had daar als violist de leiding over een orkest bestaande uit Joodse musici. Maar aan zijn muziek is dat niet te horen. Wel schreef hij een bundel met ”liederen van Salomo”: motetten voor gebruik in de synagoge op speciale feestdagen. Maar de stijl van deze muziek onderscheidt zich nauwelijks van de motetstijl die we in die tijd bij Monteverdi en anderen vinden.
Toch hadden de Joden ook in die tijd hun volksmuziek en hun religieuze gezangen. Daarvan vinden we echter niets terug in de werken van de componisten.
Het merkwaardige is nu dat de leiders van de synagoge wanneer ze muziek nodig hadden, niet in de eerste plaats te rade gingen bij Joodse musici, maar de composities vaak bestelden bij niet-Joodse componisten. Italiaanse barokcomponisten gingen op deze manier aan de slag met muziek voor de synagoge. Mooi voorbeeld is de allegorie ”Dio, Clemenza e Rigore”, die een anonieme componist begin 18e eeuw in opdracht van de synagoge van Casale Monferrato schreef (zie kader). Ook van de Italiaanse componist Benedetto Marcello (1686-1739) is een aantal parafrasen over Joodse psalmen bekend. En minder bekende figuren als Cristiano Lidarti en Carlo Grossi schreven eveneens cantates op Hebreeuwse teksten.
Echte Joodse invloeden waren er echter ook, maar ze zitten meestal in barokke stijlfiguren verborgen. Zo komen we bij Monteverdi het zingen van half verhoogde noten (quilisma) tegen, evenals het vocale staccato op één toon (gorgia): onder andere te horen in het prachtige ”Duo Seraphim” uit zijn Mariavespers uit 1610.
Ten slotte Thomas Baltzar (ca. 1631-1663). Hij was een Joods violist, die met zijn meerstemmig spel zijn publiek veroverde. Hij maakte daarbij gebruik van zogenaamde bourdonsnaren. Bach gebruikte deze in zijn werken voor soloviool ook. En de bourdon -ofwel de liggende samenklank, denk aan de doedelzak- werd ook in de Joodse volksmuziek veel gebruikt…
Dus, de Joodse invloed was er wel, maar je moet er wel naar zoeken.
Dio, Clemenza e Rigore
Het Apollo Ensemble houdt zich behalve met het gangbare barokrepertoire in het bijzonder bezig met Joodse barokmuziek. Hoewel het ensemble in Nederland is gevestigd, is de samenstelling nogal internationaal.
Op deze cd gaat het om een zogenaamde allegorie: ”Dio, Clemenza e Rigore”: God, pleiter en gestrengheid. God vraagt advies over wat Hij zal aanvangen met de zondige mensheid. Clemenza vraag vergevingsgezindheid en Rigore adviseert harde maatregelen. Het werk van Jezus Christus speelt in het geheel uiteraard geen rol.
Het bijzondere van dit werk is echter dat het hier gaat om een opdracht van een synagoge, namelijk die van Casale Monferrato, een stadje in de Piemonte in Noord-Italië. De componist is anoniem, al weten we wel dat de ouverture van Carlo Grossi is. Hoewel Grossi geen Jood was, kennen we nog een werk van hem waaruit blijkt dat hij contacten had met de synagoge: ”Cantate Ebraica” (1681).
Dit stuk was bedoeld voor de nachtwake voor Grote Verzoendag: Hoshana Rabbah. Het houden van een nachtwake binnen de Joodse gemeenschap gebeurde door broederschappen. Deze langdurige bijeenkomsten kenden -naast het zeggen van veel gebeden en het zingen van religieuze liederen- ook de uitvoering van een speciaal gecomponeerd werk.
Wie het stuk beluistert, zal behalve aan het Hebreeuws niet merken dat het om een Joods stuk gaat. Het is helemaal geschreven in de toenmalige Italiaanse operastijl met recitatieven en aria’s. Onderhoudende muziek, met veel gevoel voor detail uitgevoerd. Het Apollo Ensemble, inclusief de drie zangsolisten, is hier op z’n best: zuiver, exact, aanstekelijk en expressief en dat maakt deze muziek meer dan het aanhoren waard. Lees vooral de toelichting!
S. M. W. Bezemer
N.a.v. ”Dio, Clemenza e Rigore - Hoshana Rabbah in Casale Monferrato 1733”; zangsolisten en het Apollo Ensemble o.l.v. David Rabinovich; Apollo 010; € 22,-; bestellen: www.apollo-ensemble.nl.