Samen thuis
Ook rechtspraak is mensenwerk en benodigt daarom waarborgen voor een zo onafhankelijk en onpartijdig mogelijke geschillenbeslechting. Wat voor buitenstaanders daarbij een ritueel kan lijken, heeft wel degelijk een belangrijke functie.
In het Advocatenblad (nr. 12) onderstreept mr. Vrieze, president van de rechtbank Zutphen, het belang van een van deze waarborgen, namelijk de partijgelijkheid. Dit beginsel komt -heel concreet- ook tot uitdrukking in gelijke binnenkomst én vertrek van partijen.Het is de rechter op straffe van een presidentiële waarschuwing -en bij herhaling ontslag- verboden zich in een onderhoud of gesprek met een partij in te laten. Dat heeft hij gezworen. En ook voor de schijn moet hij zich wachten.
Bij een zitting wordt de zaak door de bode uitgeroepen en gaan de advocaten en partijen tegelijk naar binnen. Dat zou ook moeten gelden voor het vertrek. Echter, het is volgens Vrieze niet ongewoon dat de advocaat zich zo snel mogelijk uit de voeten maakt. „Het gaat er zo te zien om wie het snelst zijn loodgieterstas inclusief alle tentoongespreide topografische kaarten, foto’s, merkartikelen en dossiermappen ingepakt heeft en als eerste buiten staat.”
Het komt echter herhaaldelijk voor dat de wederpartij -de cliënt- over de partij die allang verdwenen is nog allerlei feiten vertelt die door de rechter niet meer te controleren zijn. Om dat te voorkomen is het verstandig dat de advocaten voor elkaar de deur openhouden bij het verlaten van de zittingszaal. Samen uit, samen thuis.
Wie denkt dat een tolk slechts een ’vertaalmachine’ is, komt bedrogen uit. Empirisch onderzoek heeft uitgewezen dat vertalers ook in de strafrechtelijke praktijk zelfs ronduit sturend optreden. Het hoge tempo van strafzittingen en onvertaalbare juridische termen dragen ook bij aan slordig vertaalwerk.
Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moet de overheid een systeem van gratis tolkenbijstand opzetten en in stand houden. Tot ongenoegen van beroepsverenigingen van tolken is daar tot voor kort niets van gekomen. Bovendien bleek zelfregulering onmogelijk, omdat de branche slecht georganiseerd was en onderling verdeeld.
Na lange tijd ligt nu de Wet beëdigde tolken en vertalers klaar. Deze wet rust op twee pijlers: het kwaliteitsregister van tolken en de afnameplicht van tolken door justitie. In het Nederlands Juristenblad (nr. 20) geeft Nienke Doornbos een bespreking van de wet.
Haar oordeel is overwegend positief. De wet beoogt de rechtsbescherming te vergroten van verdachten die het Nederlands niet beheersen. Zo kan de inschrijving van de vertalers om de vijf jaar pas na een toetsingsmoment verlengd worden. De beroepsoefenaars dienen daarbij aan te tonen dat ze aan bijscholing hebben gedaan en ten minste tien opdrachten hebben uitgevoerd. Ook de noodzakelijke juridische kennis van de tolken wordt getoetst.
Toch is het volgens Doornbos niet alleen rozengeur en maneschijn. Allereerst is handhaving van de afnameplicht niet wettelijk geregeld. Bovendien is het de vraag of opdrachtgevers de sancties van de wet wel gaan gebruiken. Het is effectiever om bijvoorbeeld assertieve of kritische vertalers niet meer op te roepen. En dat zou wel eens kunnen leiden tot ”wiens brood men eet, diens woord men spreekt”. Ook tolken is immers niets menselijks vreemd.
Tot slot een artikel over de zorgplicht van ouders. In Nederlands Juristenblad (nr. 17) bekritiseert Nora de Vries het feit dat het erop lijkt dat adoptieouders een strengere zorgplicht hebben dan ’gewone’ ouders.
In 2005 heeft een echtpaar -Jehova’s getuigen- toestemming voor adoptie aangevraagd. Aspirant-adoptiefouders moeten in hun aanvraag verklaren dat ze het kind de medische behandelingen die van levensbelang voor het kind kunnen zijn -denk aan bloedtransfusies en vaccinaties- zullen laten ondergaan. Het is aan het licht gekomen dat de genoemde ouders geen toestemming geven voor bloedtransfusies, ook niet wanneer een arts dit noodzakelijk zou achten.
Daarop heeft de minister van Justitie geweigerd de adoptieaanvraag in behandeling te nemen. De Raad van State heeft in hoger beroep uitgemaakt dat nu er soms geen alternatieven zijn voor bloedtransfusie, de aanvraag terecht is geweigerd.
Voor kinderen die jonger zijn dan twaalf jaar nemen de ’gewone’ ouders beslissingen over medische behandelingen. Indien zij een bloedtransfusie afwijzen, kan desondanks op gezag van de arts behandeling plaatsvinden indien de transfusie nodig is om ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen. Dat geldt ook voor noodsituaties. Ouders zijn ook niet verplicht hun kinderen te vaccineren.
De vraag rijst of de adoptiefouders later alsnog kunnen besluiten de bloedtransfusie niet toe te staan of het kind niet te laten inenten. Deze kwestie is volgens De Vries terug te voeren tot de kernvraag of voor adoptieouders een strengere zorgplicht geldt dan voor biologische ouders. Dat is niet zo.
Iedere ouder heeft de plicht om een kind de gangbare medische zorg te geven. Adoptie kan geen strengere zorgplicht rechtvaardigen. Dat is, aldus De Vries, „niet omdat we niet streng mogen zijn bij adoptie, maar omdat we voor ’gewone’ ouders net zo streng moeten zijn.”
Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.