Cultuur & boeken

Ontwerp van een christologie

Aan de zee van boeken over de persoon en het werk van de Middelaar heeft prof. dr. W. J. Ouweneel er een toegevoegd. In zijn dogmatische reeks heeft hij in een kleine 500 bladzijden een ontwerp van een christologie geschreven. Ouweneel verstaat de kunst om verrassend licht te werpen op bekende vraagstukken. Dat maakt zijn boek boeiend. Zijn manier van werken en schrijven maakt het echter ook wel eens vermoeiend. Het hoofdstuk over de ”centrale leer van Jezus” roept op zijn beurt forse tegenspraak op.

Ds. J. M. D. de Heer
3 September 2008 08:50Gewijzigd op 14 November 2020 06:19

Christelijk Nederland is er aan gewend dat nieuwe boeken van dr. W. J. Ouweneel, onder meer hoogleraar in Leuven, elkaar in rap tempo opvolgen. Dat het tweede deel van zijn dogmatische reeks nog geen jaar na het eerste over de Heilige Geest het licht ziet, is een hele prestatie. Het tekent de enorme werkkracht van de evangelische voorman. Daarvan krijgen we ook een indruk als we de literatuurlijst zien die Ouweneel kennelijk verwerkt heeft. Het aantal verwijzingen naar schriftplaatsen is eveneens enorm groot; de auteur lijkt de Bijbel zowat uit het hoofd te kennen. We mogen blij zijn dat we de vruchten van zijn studie kunnen plukken in een dogmatische reeks, waarin, zo is de bedoeling, alle hoofdzaken van het christelijk geloof zullen worden doordacht.Dogmatieken zijn er meerdere. Ouweneel voegt er de zijne aan toe, omdat hij het als een opdracht ziet het christelijk geloof telkens opnieuw te doordenken in confrontatie met nieuwe vraagstukken. De confrontatie met de moderne theologie en de islam wordt niet vermeden. Juist rond de persoon van Jezus Christus vallen hier onoverkomelijke scheidingen. Kernachtig schrijft Ouweneel: „Hoe minder de godheid van Christus in het denken van modernistische christenen een plek heeft, des te gemakkelijker zullen zij de ’dialoog’ met de islam aangaan.” In Ouweneels christologie valt tevens de nadrukkelijke aandacht voor de opvattingen van Messiasbelijdende Joden op. Dat is mooi. Hun inbreng wordt wel eens vergeten, terwijl deze toch waardevol kan zijn.

Het is onmogelijk om in kort bestek een dogmatisch handboek van behoorlijke omvang te bespreken. We geven daarom een korte impressie van de verschillende hoofdstukken, noemen een aantal verrassende inzichten en eindigen met enkele kanttekeningen.

Neutraliteit
Het eerste hoofdstuk geeft een eerste verkenning van de christologie. De eerste bladzijde is al de moeite waard om ons in te prenten bij al onze dogmatische bezinning. Uiteindelijk is elk mens of een aanbidder of een tegenstander van Jezus, zo lezen we. Neutraliteit, hoezeer ook gezocht, is er niet. En: „De Gemeente van Christus bestaat niet in de eerste plaats uit rechtzinnigen, maar uit belijders en aanbidders.”

In dit hoofdstuk zien we ook dat Ouweneel zijn vertrekpunt neemt in het totaal van het Bijbelse getuigenis over Jezus. „Er is dus geen grond om wezenlijke verschillen tussen Paulus en de evangelisten te construeren.” Ouweneel verzet zich eveneens terecht tegen een „al te gemakkelijke” aanname van een ontwikkeling in de christologie binnen het Nieuwe Testament.

In hoofdstuk 2 wordt de leer van de Drie-eenheid ontvouwd. Ouweneel schrijft geen apart deel over de godsleer -wat te betreuren is-; vandaar dat dit hoofdstuk in dit deel is terechtgekomen. Het hoofdstuk begint met een heldere schets van de vraagstukken rond de Drie-eenheid. Tegelijkertijd stelt Ouweneel vast dat het voor het geloof „zo helder als de dag is dat de Vader God is, dat de Zoon God is en dat de Heilige Geest God is.” Een eenvoudige gelovige kan zich verwonderen over de Drie-eenheid, zonder dat ze antwoord heeft op alle dogmatische vragen. De ”theoretische denkhouding” is vreemd aan het geloof, zo lezen we. Het is goed om dit te blijven beseffen. Niet alle vragen zijn even nuttig. Het slot van dit hoofdstuk is een mooie paragraaf waarin Ouweneel zoekt naar een juist spreken over de Drie-eenheid.

De hoofdstukken 3 en 4 tekenen de historische ontwikkelingen in de christologie. Helder tekent Ouweneel de vragen rond de tweenaturenleer van Christus. Vooral de ter zake verwijzingen naar de Schrift maken de vragen inzichtelijk.

Vruchtbaar
In hoofdstuk 5 schrijft Ouweneel over de Messiasverwachting in het Oude Testament. Hoofdstuk 7 sluit hierbij aan; Ouweneel beschrijft hierin de wijze waarop Christus in het Oude Testament voorkomt. Wat mij betreft behoren deze hoofdstukken tot de mooiste van het boek door het zeer heldere inzicht in de grote lijnen van het Oude Testament en de talloze Schriftgegevens die Ouweneel ordelijk weergeeft. De hoofdstukken kunnen ook vruchtbaar zijn voor de evangelische beweging, waarin het Oude Testament nogal eens ondergewaardeerd wordt.

Het zesde hoofdstuk tekent de beelden van Jezus in met name de evangeliebeschrijvingen. In dit hoofdstuk staan ook heldere overzichten van wat we over Jezus lezen buiten de evangeliën en bij Joodse en heidense schrijvers.

Merkwaardig genoeg begint dit hoofdstuk met een pleidooi voor een ”geschiedwetenschappelijk onderzoek” van de evangeliën. Op zichzelf is het legitiem om de evangeliebeschrijvingen met elkaar te vergelijken. Eenieder zal dan kunnen vaststellen dat er verschillen zijn die niet eenvoudig te verklaren zijn. Ouweneel noemt er enkele: Welk opschrift stond er precies boven het kruis? Welke woorden sprak de hoofdman bij het kruis? Welke woorden gebruikte de Heere Jezus bij de instelling van het avondmaal? Het zijn geen eenvoudige vragen, die niet per se een kritische geest verraden als ze worden gesteld.

Vervelend is wel de wijze waarop Ouweneel schrijft over een „fundamentalistische minderheid” die de verschillen tussen de evangeliebeschrijvingen „wegredeneert”, ”uit angst voor confrontatie.” Zulk veroordelend, en soms bombastisch taalgebruik zijn we een beetje van Ouweneel gewend, maar dat hij zelfs in een dogmatiek zo schrijft, is gewoon kwalijk. En overigens buitengewoon onwetenschappelijk.

Terughoudendheid
Hoofdstuk 8 en 9 gaan in op de godheid en de mensheid van Christus. Ouweneels terughoudendheid in het spreken over verborgenheden is te prijzen. Maar zijn conclusie dat de theologie in feite niets kan zeggen over de generatie van de Zoon door de Vader is wel heel mager.

Hoofdstuk 10 stelt de maagdelijke verwekking en de zondeloosheid van de Borg aan de orde. Ouweneel stelt hierin wel behoorlijk spitsvondige vragen rond de maagdelijke geboorte. In een paragraaf over ”Jezus en de vrouwen” treffen we opeens een voetnoot aan waarin de SGP op de korrel wordt genomen vanwege het standpunt dat de vrouw niet tot het regeerambt geroepen is. Ouweneel gaat hier wel kort door de bocht.

In de hoofdstukken 11 en 12 treffen we een overzicht aan van het leven van de Heere Jezus. Het zijn heldere hoofdstukken die ik echter niet in een dogmatiek had verwacht. Ertussendoor treffen we wel opeens een paragraaf aan over de theologische betekenis van Christus’ opstanding. Het is niet de eerste keer dat de opbouw van het betoog niet helemaal helder is.

De hoofdstukken 13 en 14 gaan over de leer van Jezus. Hierin komen vooral de plaats van de wet en van het koninkrijk Gods in het onderwijs van de Borg aan de orde. Hoofdstuk 14 typeert de vier evangeliën op een originele manier vanuit de zendingsbevelen die we daarin aantreffen. Opnieuw een verrassende invalshoek van Ouweneel die het lezen van zijn boek tot een plezierige bezigheid maakt.

Rijstebrij
Enkele evaluerende opmerkingen. Ouweneel heeft zich voor zijn dogmatiek buitengewoon breed georiënteerd. Hij spreekt zelf van een „rijstebrijberg” aan literatuur waar hij zich doorheen heeft gegraven. Veel, heel veel van wat hij tegenkwam geeft Ouweneel door. Hij neemt de lezers als het ware mee in zijn speurtocht. Verschillende paragrafen bevatten min of meer recensies van gelezen boeken. Dat heeft iets boeiends in zich, maar wordt op den duur ook vermoeiend. Is alles wat Ouweneel citeert even belangrijk? Een korte typering van auteurs zou al een eindje op weg helpen. Maar wat mij betreft had Ouweneel wat meer mogen schiften in de literatuur.

Opvallend is ook de grote welwillendheid waarmee rooms-katholieke auteurs als Anselm Grün en Joseph Ratzinger, de huidige paus, worden geciteerd. Ratzinger zelfs meer dan Calvijn. Aan de andere kant is Ouweneels blikveld juist heel beperkt. Het gereformeerd protestantisme en het puritanisme vallen daar bijna geheel buiten. Het dogmatische handboek ”Synopsis purioris theologiae” van de Leidse hoogleraren Polyander en anderen wordt in totaal twee keer aangehaald, een keer in positieve zin, een keer ronduit negatief als een voorbeeld van ”rationalistische rechtzinnigheid.” Dat klinkt niet bepaald welwillend.

Hoe rijk heeft een puritein als John Owen geschreven over de Persoon en het werk van Christus. Zijn naam komt in het hele boek niet eens voor. Binnen de evangelicale beweging is meer belangstelling gekomen voor het puritanisme. Bij Ouweneel is die nog minimaal.

Films
Ouweneel begint zijn inleiding met verwijzingen naar films over Jezus. Hij noemt deze films mijlpalen in de geweldige niet-kerkelijke belangstelling voor Jezus van Nazaret. Een merkwaardige inzet voor een dogmatisch werk! Is er binnen evangelische kring geen kritische bezinning nodig omtrent films over Jezus? Het Evangelie van Christus is gesproken en geschreven overgeleverd. Het maken van films over Jezus is geheel vreemd aan de aard van het Evangelie. Toch zijn zulke films in evangelische kring geaccepteerd, ja, ze gelden als een belangrijk middel om te evangeliseren.

Met grote spanning zien we ondertussen uit naar de volgende delen in de dogmatische reeks van Ouweneel. Dat geldt vooral deel 4 dat moet gaan over de heilsleer (soteriologie) en deel 7 over de Schriftleer (bibliologie).

Het uitzien naar Ouweneels Schriftleer vindt ook zijn oorzaak in de al genoemde inleiding van het zesde hoofdstuk. Maar ook in zijn christologie spreekt hij tamelijk positief over enkele aspecten van de verlichting. Het onder kritiek durven stellen van leerstellingen vindt Ouweneel een positief punt. Heel belangrijk vindt hij om persoonlijk vast te stellen wat in overeenstemming is met de Bijbel. Nu is daar zeker iets voor te zeggen, maar binnen het postmoderne klimaat, waarmee Ouweneel naar eigen zeggen ook behept is, ligt hier een groot gevaar. Hoe velen in onze dagen stellen strikt persoonlijk vast hoe zij de Bijbel lezen en dat puur op grond van hun gevoel? Op deze manier wordt een Schriftleer tamelijk willekeurig.

Losprijs
Ook naar Ouweneels soteriologie zien we uit. Dit vindt vooral zijn oorzaak in hoofdstuk 13 over de centrale leer van Jezus. Opvallend is de grote nadruk die de auteur legt bij Jezus als onderhouder en prediker van de wet van God. Nu miszegt Ouweneel hiermee vanzelf niets, maar het lijkt er bij hem op dat het onderwijs van de Borg hierin opgaat. Welke plaats heeft het plaatsbekledende lijden en sterven van Christus nog? Wat betekent het geloof in de Heere Jezus als Zaligmaker? Hij schrijft: „De essentie van het leven van de Jezusbelijder kan omschreven worden als de vervulling van de gerechtigheid van Gods Torah in Christus en door de Geest Gods.”

Schokkend vond ik in elk geval dat een zo belangrijke en centrale tekst als Mattheüs 20:28 -de woorden over de losprijs die Christus zou betalen- in het hoofdstuk over de leer van Jezus geen plaats heeft. De tekst wordt slechts enkele malen in het boek genoemd, komt pas in het laatste hoofdstuk van het boek, en dan nog zijdelings, aan de orde. We hopen dat het borgtochtelijke lijden en sterven, het zoenoffer van Christus, de prijs van Zijn bloed en de rechtvaardigmaking als een vrijspraak op grond van Christus’ volkomen offer in de toekomst een wezenlijk bestanddeel zullen gaan vormen in Ouweneels dogmatische reeks.

N.a.v. ”De Christus van God. Ontwerp van een christologie”, door dr. Willem J. Ouweneel; uitg. Medema, Vaassen, 2007; 576 blz.; € 44,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer