De levende God
O, zondaar, wat zult u doen in de dag van de bezoeking? U zult vluchten om hulp, maar waarheen wilt u vluchten? Wat zult u doen wanneer de wereld zich eeuwig afscheidt, wanneer u uw vrienden en goederen voor eeuwig vaarwel zal moeten zeggen? Wat zult u dan doen, zeg ik, u, die geen God hebt om naartoe te gaan? Wilt u Hem dan aanbidden? Wilt u dan tot Hem roepen om hulp? Ik verzeker u, Hij zal u voor de Zijnen niet erkennen. Hij zal u niet antwoorden en zal over uw verderf lachen en zal spotten als uw vreze komt.
Er zijn mensen die weten wat het is een God te hebben en tot die God te kunnen gaan, van die God te leven; die weten wat een ellende het is zonder God te zijn. Maar gij, arme onbekeerde, u bent niet alleen zonder God, maar God is tegen u. Dat is verschrikkelijk, dat God zich tegen de zondaar stelt en zich zijn vijand verklaart.O, geloof het toch dat het vreselijk is te vallen in de handen van de levende God. Er is geen groter vriend dan God, maar er is ook geen harder vijand dan Hij. Zo hoog de hemel is boven de aarde, de almachtigheid boven de onmacht, de oneindigheid boven een niet, zo veel verschrikkelijker is het te vallen in de handen van de levende God. O, indien God tegen u is, wie zal dan voor u zijn?
Joseph Alleine, predikant te Taunton (”Alarm voor onbekeerde zondaren”, 1735)