Zonder Schrift geen dageraad
„Is in de Gereformeerde Gemeenten een groter gevaar dan schriftkritiek niet dat de eigen zielsbevindingen boven de Schrift worden uitgetild?” Dat was zaterdag een van de vragen die gesteld werden op de bondsdag van de Bond van mannenverenigingen der Gereformeerde Gemeenten. „Tegenwoordig dreigt het gevaar dat allerlei gedachten een eigen leven gaan leiden”, zo reageerde ds. P. Mulder erop. „Ik ben ervan overtuigd dat het gros van de predikanten bijbelser en exegetischer verantwoord preekt dan in de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw.”
De dertiende bondsdag werd gehouden in Woerden en was gewijd aan het thema ”Schriftkritiek en Schriftgezag”. Ds. Mulder, predikant in Dordrecht, wees op de gunstige invloed die ds. G. H. Kersten op de bijbeluitleg had uitgeoefend. „Als het niet naar de Schrift is, heeft het geen dageraad”, zei ds. Kersten regelmatig. Onze gevoelens zijn een zandgrond. De prediking moet zich richten naar het Woord en naar de samenvatting in de belijdenisgeschriften.”
Ds. J. B. Zippro uit Scheveningen wees eveneens op het gevaar toe te doen aan het Woord. Hoewel hij afstand nam van een ”gezelschapstheologie”, die durfde te zeggen „Gods volk leert het anders”, wilde hij opkomen voor een honorering van de werking van de Geest. „Calvijn wijst regelmatig op de bevinding der heiligen, die overigens altijd aan het Woord getoetst moet worden. Dezelfde Geest die inspireert werkt ook in de gelovigen.”
In reactie op een vraag veronderstelde ds. Zippro dat alle predikanten wel eens een beetje aan allegorie deden. „Bij het nakijken van een preek vraag je je wel eens af: mag dit nu? Van sommige preken moet je niet zeggen: wat haalt hij er veel uit! Integendeel, wat legt hij er veel in!”
Volgens Zippro, die het deelthema schriftkritiek voor zijn rekening nam, begon schriftkritiek altijd heel voorzichtig. „Langzamerhand konden vragen en kritische opmerkingen de overhand krijgen.” Zorgen had hij over de ontwikkelingen in rechtzinnig christelijk Nederland. „De evangelische mr. H. P. Medema bracht de verandering onder woorden van bewijsbare foutloosheid naar het veel vagere opkomen voor schriftgezag als een merkbare werkelijkheid. De publicaties van dr. B. Loonstra hebben in de Christelijke Gereformeerde Kerken veel stof doen opwaaien. Ook in gereformeerd vrijgemaakte kring zijn de zaken in beweging.”
De visie van drs. J. J. T. Doedens in de bundel ”Woord op Schrift” op de scheppingsdagen in Genesis 1 noemde de Scheveningse predikant „schokkend.” Doedens verdedigt de al veel oudere opvatting dat de zes dagen niet letterlijk zijn op te vatten, maar zijn te zien als een kader waarin de schrijver de werkelijkheid van de schepping zet om Gods grote werken te lofzingen. Evenmin kon ds. Zippro zich vinden in de mening van prof. C. Trimp, die niet in de foutloosheid van de Bijbel gelooft.
Ds. Zippro, die zelf in Leiden en Utrecht kennismaakte met de historisch-kritische benadering van de Bijbel, meende dat de vooronderstellingen van de moderne wetenschap niet langer houdbaar waren. Het was voor hem de vraag of gereformeerden de uitdaging van de wetenschap aan moesten nemen, hoewel hij veel steun had gevonden in het werk van prof. J. van Bruggen. „De erkenning van de Schrift berust op het ervaren van de waarheid door de Heilige Geest. Het beste antwoord op de Schriftkritiek is nog altijd de bevinding der heiligen.” Beide sprekers benadrukten dat het menselijk verstand na de zondeval is verduisterd.
„Waar is de Calvijn van de 21e eeuw, die op deskundige wijze antwoord geeft op de schriftkritiek?” luidde een vraag aan het forum. Ds. Zippro: „Dr. M. J. Paul is er serieus en deskundig op ingegaan. De vraag is wat het heeft uitgewerkt. Al zou er een Calvijn opstaan, wie zal wetenschappers overtuigen die denken dat ze het bij het rechte eind hebben?”
Medeforumlid ds. Mulder kwam er later op terug, in reactie op de vraag of zijn betoog over het schriftgezag ds. Zippro’s leermeesters zou overtuigen. Zijns inziens is deze tijd totaal anders dan die van Calvijn. „Toen bestonden er veel meer raakvlakken die een vruchtbare discussie mogelijk maakten. De hedendaagse wijze van benaderen gaat uit van het menselijk denken en komt daar niet bovenuit. Het is groot als je in deze tijd een getuigenis mag geven. Bovendien is de betekenis van Calvijn ook pas achteraf op waarde geschat. Indertijd was hij er een uit een rij reformatoren. Misschien wordt over 200 jaar pas erkend dat dr. Paul een heel grote was.”
Een andere vragensteller zat met het punt of de herziening van de Statenvertaling als een vorm van schriftkritiek beschouwd moet worden. Ds. Mulder wees erop dat er weliswaar enkele leden van de Gereformeerde Gemeenten meedoen op persoonlijke titel, officieel participeert het kerkverband niet in dit initiatief. „Een kardinaal verschil tussen dit initiatief en de Nieuwe Bijbelvertaling is dat aan de laatste ook schriftkritische vertalers meewerken. Bovendien willen de herzieners de Statenvertaling in het centrum houden. Overigens wil ik hierbij oproepen tot een hoge mate van voorzichtigheid. We moeten de Statenvertaling vooral om zijn grote waarde blijven hoogachten. Het Woord van God wordt er getrouw in weergegeven. Persoonlijk zou ik wensen dat de Gereformeerde Bijbelstichting de verklarende woordenlijst niet achterin zou zetten, maar de bewuste woorden daardoor zou vervangen.”