Opinie

SGP plukt vruchten van Europese supervisie

Tijdens de discussie in de Kamer over maatregelen tegen de SGP is gesproken over grondrechten. Niet aan de orde is geweest de Europese dimensie van de kwestie, stelt mr. A. Klaassen vast. Het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) staat slechts in uitzonderlijke gevallen overheidsingrijpen toe.

5 December 2001 09:43Gewijzigd op 13 November 2020 23:18
In de zaak ”Welvaartspartij versus Turkije” moest het Europees Hof beoordelen of Turkije terecht tot een verbod van deze partij was gekomen. Foto: Turkse afgevaardigden in het parlement in Ankara brengen hun stem uit, oktober 2001. - Foto EPA
In de zaak ”Welvaartspartij versus Turkije” moest het Europees Hof beoordelen of Turkije terecht tot een verbod van deze partij was gekomen. Foto: Turkse afgevaardigden in het parlement in Ankara brengen hun stem uit, oktober 2001. - Foto EPA

De aangifte tegen partijvoorzitter Kolijn van de SGP, het publiekelijk ter verantwoording roepen van de partij door de Tweede Kamer en dan ook nog eens de gedwongen gang naar de Commissie Gelijke Behandeling brengen voorzitter ds. Budding in de jongste aflevering van het partijorgaan tot de vertwijfelde vraag ”Hoe lang nog?” – waarbij hij tevens aangeeft weinig hoop voor de toekomst te koesteren.

Het debat in de Tweede Kamer is inmiddels gepasseerd, maar daarmee is de zaak inderdaad niet afgedaan. Het moge zo zijn dat de SGP deze keer ontkomt aan maatregelen van overheidswege. Maar het valt niet te verwachten dat de emancipatiebeweging daardoor nu berust in de weigering van de partij het lidmaatschap open te stellen voor vrouwen, en in het verlengde daarvan in het vrouwbeeld van de partij. De kans is dan ook geenszins denkbeeldig dat de zaak op enig moment opnieuw in de publieke aandacht komt. En de vraag of de uitkomst van het gevoerde debat identiek zal zijn aan het huidige resultaat valt niet onverkort bevestigend te beantwoorden. Ook dan zal weer de roep klinken om dwangmaatregelen tegen de SGP, variërend van het doen van een moreel appèl tot het dichtdraaien van de subsidiekraan, of zelfs het opleggen van een partijverbod. Wat is de legitimatie van dergelijke dwangmaatregelen?

Europees niveau
Interessant is de constatering dat degenen die oproepen tot actie, zich beroepen op de democratie en haar beginselen – terwijl van overheidswege met een beroep op diezelfde democratische waarden het nemen van maatregelen juist van de hand wordt gewezen.

De hele kwestie draait eigenlijk om de vraag hoe ver de rechten van vereniging en vrije meningsuiting strekken, en in welke gevallen de staat deze mag beperken. Het zijn immers deze rechten die het doen en laten van een politieke partij rechtstreeks beheersen. Hoewel in de Kamer wel is gesproken over grondrechten, is niet aan de orde geweest dat onze Grondwet en onze democratie reeds lang worden beheerst door Europese supervisie. Het recht van vereniging en het recht van vrijheid van meningsuiting zijn immers ook opgenomen in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (art. 11 en 10 EVRM). De nadere interpretatie daarvan vindt plaats door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Voorzover een overheid zou overgaan tot het nemen van beperkende maatregelen tegen een politieke partij, is de uiteindelijke beslissende instantie het genoemde hof. In de eventuele zaak ”Staatkundig Gereformeerde Partij vs. de Staat der Nederlanden” zal uiteindelijk door dit hof worden uitgemaakt of de staat gerechtigd was tot het nemen van een dwangmaatregel, of dat daarentegen sprake is van schending van het recht van vereniging en vrijheid van meningsuiting door de staat jegens de SGP.

Turkse partij
Juist onlangs heeft het hof zich over deze materie uitgesproken (31 juli 2001, gepubliceerd in het Nederlands Juristenblad van 26 oktober 2001). In de zaak ”Welvaartspartij vs. Turkije” moest het Hof beoordelen of Turkije terecht tot een verbod van deze partij was gekomen. Zoals gebruikelijk beperkt het hof zich niet tot de enkele beoordeling van de zaak zelf, doch wijdt het een uitvoerige beschouwing aan de algemene beginselen van de democratie, de ruimte die politieke partijen in het algemeen binnen een dergelijk stelsel toekomt en de ruimte die anderzijds de staat heeft voor het optreden tegen deze partijen. De uitspraak is derhalve onverkort toepasbaar op de Nederlandse situatie en een debat als zojuist heeft plaatsgevonden, dient dan ook beoordeeld te worden in het licht daarvan. Daarbij moet overigens worden aangetekend dat het hof zich reeds eerder over deze materie heeft uitgelaten in de zaak ”Verenigde Communistenpartij Turkije vs. Turkije in 1998”. Het Hof bestendigt in de recente zaak slechts verder zijn jurisprudentie, en geeft deze nadere invulling.

Het hof overweegt vooraf dat bij de bescherming van de mensenrechten de democratie een sleutelrol vervult. De democratie is een van de fundamentele karakteristieken van de Europese publieke orde en is zelfs het enige politieke model dat verenigbaar is met het EVRM.

Pluralisme
Na deze overwegingen wordt de positie van een politieke partij binnen de democratie belicht. Een democratie is onbestaanbaar zonder pluralisme. De staat heeft voor ultieme garantie van dit pluralisme te zorgen, onder meer door het organiseren van vrije verkiezingen. Pluralisme brengt mee dat partijen de verschillende opvattingen in de samenleving moeten kunnen vertegenwoordigen. Het verenigingsrecht is immers zinloos zonder de vrijheid van meningsuiting. Die vrijheid brengt mee dat volop moet kunnen worden deelgenomen aan het publieke debat, hetgeen volgens het hof de kern is van het concept van de democratie. Verder vindt het hof dat het een partij is toegestaan te ijveren voor verandering van de wet en de constitutionele grondslagen van de staat, mits zij aan twee voorwaarden voldoet: 1. Zij moet zich bedienen van legale en democratische middelen; 2. De wijzigingen die zij voorstelt moeten niet in strijd komen met in ieder geval de basisbeginselen van de democratie. Een partij die een politiek voorstaat die indruist tegen de regels van de democratie of de rechten en vrijheden miskent, kan zich niet op het recht van vereniging en vrijheid van meningsuiting/godsdienst beroepen als zij op deze gronden voor de strafrechter wordt gedaagd. Voor de beoordeling van het optreden van de partij moet niet alleen naar haar programma worden gekeken, maar ook naar het optreden van de partij en de uitspraken van haar leiders.

Inbreuk
Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen staat het tweede lid van artikel 10 en 11 een inbreuk op het recht toe van overheidswege. Alleen wanneer dit noodzakelijk zou zijn met het oog op de bescherming van de democratische samenleving. Ingevolge het bovenstaande moeten deze uitzonderingen als het gaat om politieke partijen, strikt worden geconstrueerd; alleen overtuigende en dwingende redenen kunnen beperkingen van de ’partijvrijheid’ rechtvaardigen. De staat heeft bij de vaststelling of er van zulke redenen sprake is „een beperkte marge van appreciatie, die hand in hand gaat met rigoureuze Europese supervisie op de wetgeving en de rechterlijke beslissingen.” Een drastische maatregel, zoals een partijverbod, is al snel te beschouwen als disproportioneel in verhouding tot het doel van art. 11 juncto 10, aldus het hof.

Fervente tegenstanders van de SGP zullen blijven beweren dat de partij rechten en vrijheden miskent en een politiek voorstaat die indruist tegen de regels van de democratie, welke staatsvorm immers vrouwen en mannen gelijk berechtigt. Maar in het licht van deze uitspraak is de opvatting dat de democratische principes met zich meebrengen dat de partij beperkingen moeten worden opgelegd, onjuist. Juist gezien de positie die het hof politieke partijen toekent binnen een democratie –en daartegenover de zeer geringe marge van de staat, die uiterste terughoudendheid met zich meebrengt– valt niet aan te nemen dat een inbreuk op de partijvrijheid in deze zaak gerechtvaardigd is. En zeker niet een die vergaande beperkingen inhoudt.

Vruchten
Hoewel sprake is van botsende grondrechten, kan immers niet met vrucht worden gesteld dat de SGP discrimineert in de zin van het Wetboek van Strafrecht, nu het onderscheid dat zij maakt met een beroep op de vrijheid van godsdienst valt te rechtvaardigen (zie de jurisprudentie van de Hoge Raad aangaande de zaken-Van Dijke en -Van de Wende). Pas wanneer van een strafrechtelijke veroordeling dienaangaande sprake zou zijn, zou de beoordeling wellicht anders uit kunnen vallen. Maar tot op heden mag de SGP haars ondanks de vruchten plukken van de geschetste Europese supervisie, en in die lijn van het terughoudende overheidsbeleid van het kabinet.

De auteur is advocaat bij Bouwman Van Dommelen advocaten.

Meer over
SGP onder vuur

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer