Onbekwaam
„Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont.”
Romeinen 7:18De staat van een onbekeerde is zo erg dat ik vaak gedacht heb: Indien ik maar de mensen kon overtuigen dat ze nog onwedergeboren zijn; het werk zou zo goed als gedaan zijn. Ik heb echter tot mijn droefheid ondervonden dat zo’n geest van luiheid en van diepe slaap de onbekeerde mensen bezit, dat, ofschoon zij al overtuigd waren, ze nochtans onbekeerd en zorgeloos blijven zitten. De stem van de consciëntie wordt overstemd door de verlokking van de wellustige vermaken van wereldse bezigheden en algemene voornemens hun leven te beteren. Dat zien we bij Felix, die zei tot Paulus: „Voor ditmaal ga heen.”
Het is dus niet alleen ten hoogste noodzakelijk dat ik de mensen overtuig dat ze nog onbekeerd zijn, maar ook dat ik hen tracht te brengen tot het gevoel van de vreselijke ellende van die staat. Ik bevind me hierin echter onbekwaam. Welke tong is immers in staat om aan de erfgenamen der hel hun ellende uit te spreken, tenzij het de rijke man was in het midden van de vlammen? Waar is die bekwame schrijver die met zijn pen ons de ellende kan beschrijven van hen die zonder God in de wereld zijn?
Dit kan niet ten volle gedaan worden, tenzij wij de oneindige gelukzaligheid kennen die in God is en waar de onbekeerden van zijn uitgesloten.
Joseph Alleine, predikant te Taunton
(”Een alarm voor onbekeerde zondaren”, 1735)