Mbo’er verdient goede begeleiding op opleidingsplek
Met de mbo-opleiding gaat het wel, maar met de opleidingsplaatsen in het werkveld is veel mis, stelt W. Verhoef in reactie op het artikel van drs. R. van Beijnum zaterdag op deze pagina.
Het artikel van drs. R. van Beijnum over competentiegericht onderwijs is verhelderend. De auteur stelt dat de ontwikkeling van het competentiegericht onderwijs voortgezet moet worden en hij geeft duidelijk aan welk traject het Hoornbeeckcollege is ingeslagen en in welke fases de vernieuwing in tijd uitgezet haar beslag zal gaan krijgen.In mijn beleving zijn het de werkvelden die nog ontgonnen moeten worden en niet de opleidingsinstituten; en dan maakt het niet uit over welke leerweg het gaat: bol (beroepsopleidende leerweg) of bbl (beroepsbegeleidende leerweg).
De ervaring met de werkvelden van mijn beide zonen heeft geleerd dat er zo’n diversiteit is aan werkveldbegeleiding, dat je niet echt kunt spreken van visie en maatwerk.
De relatie tussen opleiding en werkveld is weerbarstig en niet goed afgestemd. Mogen studenten verpleegkunde in het ene ziekenhuis wel bepaalde handelingen verrichten nadat zij een toets in theorie en (opleidings)praktijk hebben afgesloten, een ander ziekenhuis wijkt daar weer van af en heeft zo zijn eigen regels en traject.
Bovendien plaats ik kanttekeningen bij de competenties van het werkveld. Het werkveld heeft zijn eigen opleidingsinspanning te leveren, of zijn eigen opleidingsverplichting. Er daar wringt de schoen. De praktijk van alledag in een regionaal ziekenhuis leert mij telkens weer hoe ongestructureerd deze opleidingsinspanning verloopt.
Bovendien lijkt het erop dat de opleiders een soort van „bevoegdheid door vererving” hebben gekregen. Waren zij op hun beurt twee, drie jaar geleden nog studenten, nu zijn zij naast fulltime verpleegkundigen ook nog eens volledig competente opleiders. Want wat zij in de praktijk geleerd hebben is zo overdraagbaar, dat zij geen vorming of pedagogisch-didactische training nodig lijken te hebben om nieuwe studenten op te leiden. Een signaal naar het werkveld toe, want het kan toch niet zo zijn dat je als opleider niet meer gevormd wordt of je verder ontwikkelt en kunt blijven stilstaan met jouw ”opleiderskwaliteiten”?
Juist de opleiders dienen zich te ontwikkelen en op de hoogte te blijven van de mate waarin studenten gevormd en getraind worden. Pas als zij de inhoud van de vormen van onderwijs van hun stagiaires kennen en zich willen laten scholen op pedagogisch-didactisch gebied, kunnen we spreken van een competent werkveld. Het was een zeer competentiegericht moment toen mijn jongste zoon tijdens zijn stage in een verzorgingstehuis de staf van zijn afdeling voorlichting gaf over deze nieuwe vorm van onderwijs. De meeste teamleden hadden er wel van gehoord maar er zich niet in verdiept.
Het format waarin bepaalde vormen van begeleiding gegoten wordt doet soms lachwekkend aan. Na een dag gewerkt te hebben op zijn afdeling -mijn jongste zoon is nu tweedejaars verpleegkundige in een ziekenhuis (bbl) - moet hij zijn collega’s vragen om feedback. Zo kan hij een collectie aan knipsels met aantekeningen verzamelen. Natuurlijk zijn er voortgangsgesprekken en tussenevaluaties, maar die staan regelmatig onder tijdsdruk. En als je dan te maken hebt met een werkbegeleider met wie je nauwelijks samenwerkt, kun je echt niet spreken van opleiding of opleiders. De jou toegewezen werkbegeleider blijkt vaak te weinig met de student samengewerkt te hebben en kan geen goed oordeel geven tijdens zo’n evaluatiemoment.
De feedback richt zich meestal op een beperkt aantal terreinen. Omschrijvingen als ”initiatief tonen” -alles doen wat je maar kunt om in de gunst te komen en je collega’s werk uit handen nemen- en ”assertief zijn”, zolang je maar geen kritiek hebt op je werkbegeleider, want die zou jouw stageperiode of opleidingsfase wel eens als negatief kunnen beoordelen, doen tot dusver opgeld in het begeleidingstraject.
Het roer moet om. De mbo-scholen proberen het, soms gedurfd, soms aarzelend, maar ze willen als opleidingstraject de verantwoordelijkheid nemen. Nu de werkvelden nog. Het is te hopen dat tijd en geld en inspanning gestopt gaan worden in studenten die gemotiveerd zijn en dat willen blijven. Die niet ontmoedigd willen worden door hapsnapbegeleiding en ad-hoc-coaching.
Het wordt de hoogste tijd dat de werkvelden zich een opleidingsinspanning getroosten die staat. Die de mbo-student motiveert en stimuleert om een professional te worden. Want die zijn in de zorg hard nodig!
De auteur is vader van kinderen in het mbo.