Zoektocht binnen aardse grenzen
Titel: ”Religie terug van even weggeweest. Maar waar is God?” door Gerrit Manenschijn
Uitgeverij: Meinema, Zoetermeer, 2008
ISBN 978 90 211 4185 5
Pagina’s: 192
Prijs: € 17,50.
„Wie de persoonlijke God opgeeft, is de God van de Bijbel kwijt”, zegt prof. dr. Gerrit Manenschijn in zijn boek ”Religie terug van even weggeweest. Maar waar is God?”. Zo’n uitspraak klinkt hoop- en moedgevend. Maar blijft dat ook zo als we de totaalinhoud van dit boek in ogenschouw nemen? „Het zou goed zijn als de persoonlijke God van het toneel verdween”, staat te lezen op de achterflap van een bundel met interviews uit het dagblad Trouw (”De persoonlijke God. Gesprekken op de grens van filosofie en geloof”). Daarover zegt prof. dr. Gerrit Manenschijn, oud-hoogleraar ethiek in Kampen: „Als we dat doen, kunnen we de kerk maar beter sluiten, maar gelukkig, de persoonlijke God laat zich niet uit de kerk verjagen. Hij is daar elke dag opnieuw aanwezig in gebeden, lofzangen en verhalen. Tegenover al die deprimerende verhalen dat God geen Persoon mag zijn, zeg ik: Wie de persoonlijke God opgeeft, is de God van de Bijbel kwijt.”
Manenschijn heeft niets en wil ook niets hebben met „solochristenen, ietsisten, esoterische spirituelen, religieuze therapeuten, boomvereerders en alternatieve zinverleners.” Een spiritueel verlangen, omhangen met „de ervaring van die mysterieuze verschijnselen” is hem niet geschonken. Hij drijft er zelfs „goedmoedig de spot mee.” Sologeloof bijvoorbeeld is een vorm van zelfbedrog. Geloof kan namelijk niet zonder een gemeenschap. „Zoals geloof gemeenschap schept, zo schept op haar beurt gemeenschap geloof.”
Maar dan volgt al direct dat God er is voor dít aardse leven, „niet als garantie van een gedroomd hiernamaals.” Voor Manenschijn is de zoektocht naar God geen „pelgrimsreis naar de eeuwigheid”, maar een zoektocht naar „de God van het aardse heil.” En dan blijk ik toch al snel de aansluiting bij Manenschijn te missen en deprimeert zijn boek mij zelfs, de pleidooien voor God als Persoon ten spijt.
Verzoening
Manenschijn valt al spoedig de enkele jaren geleden overleden dr. Herman Ridderbos af in diens „woede” over een artikel van dr. H. S. Versnel, waarin de meest fundamentele geloofsartikelen van het christendom onderuit werden gehaald. Ridderbos vertegenwoordigt voor hem een manier van theologiseren waarmee hij niets kan beginnen. Hij gispt vooral diens visie op de verzoening. „Dat een onschuldige voor schuldigen moet sterven om hen met God te verzoenen, is zo onbijbels als het maar kan.” God verfoeit bloedvergieten. Letterlijk: „Daar zit bij mij een diepe afkeer van alles wat lijkt op abattoirtheologie.” Zelfs al zou de Bijbel al beweren dat het offer van Christus nodig was om Gods toorn te stillen, dan nog zou hij dat met kracht verwerpen.
Maar hoe zit het dan met God als Persoon? Men moet eerst heel wat omtrekkende bewegingen meemaken voordat men bij de kern van het boek is. Het zijn altijd mensen die zeggen dat God spreekt, zegt de auteur in een hoofdstuk over ethiek. Dat geldt ook voor „het vreemde profetenvolk.” En „het hogere gezag dat het geloof op ethische houdbaarheid toetst, dat zijn we zelf.”
Daarmee is de toon gezet voor het kernhoofdstuk van het boek, dat de titel draagt ”Levend geloof vraagt om een persoonlijke God”. In dat hoofdstuk staat de uitspraak waarmee ik deze recensie begon. Maar, beweert de schrijver, het is het geloof dat niet alleen de mens tot persoon maakt maar dat ook God tot Persoon maakt. Alle spreken bijvoorbeeld over „het zoeken van Gods aangezicht” in de Schrift is beeldspraak, overdrachtelijk bedoeld, niet letterlijk.
De God van de Bijbel is de God van de verhalen, die ook ”mythen” heten. Weliswaar is dan „de levende God van Abraham, Isaäc en Jacob” hem duizendmaal liever dan het gedachtespinsel dat filosofen ”god” noemen. Die God van Israël is uniek, de beste. Maar „wij zijn met onze eigentijdse inbreng voor het geloof niet minder dan de aartsvaders, Mozes en de profeten.” En zo wordt de persoonlijke God nochtans een godsidee, een godsbeeld door mensen bedacht, een binnenwereldlijke god. Het is die God die te verkiezen is boven andere goden, want hij discrimineert bijvoorbeeld niet. Hij is een sociale God.
Sociale duiding
Maar hoe zit het dan met de aanhef van de Tien Geboden: „Toen sprak God al deze woorden”? Kuitert wist het al: „Alles wat over boven gezegd wordt, komt van beneden, ook het woord dat zegt dat het van boven komt.” Toegepast op God en Mozes zegt Manenschijn: „Alles wat over God gezegd wordt komt van Mozes, ook het woord van God waarvan Mozes zegt dat het van God komt.” De auteur gaat nog een stap verder. Want het historisch-kritisch onderzoek van de Bijbel maakt duidelijk dat de decaloog „een literaire creatie kan zijn uit de tijd tijdens en na de Babylonische ballingschap.” De vraag naar het auteurschap van de decaloog is dan ook niet meer ”Mozes of God?”, maar ”Welke mensen in welke tijd?”
Op dat moment had ik het eerlijk gezegd wel gehad met dit boek. De weg naar God loopt via de naaste, is de titel van een van de laatste hoofdstukken. Zo krijgen alle Bijbelplaatsen -en de auteur laat er vele als in collegedictaten passeren- een sociale duiding. En Jezus? Hij is de Man van Nazareth, een trouwe Joodse rabbi, die aansloot bij de God van Israël, maar met een ruimhartige ethiek, tot en met ruimte voor het homohuwelijk vandaag. Zo bezien is het geen wonder dat in dit boek de verzoening door voldoening sneuvelt.
Ik zei al dat het boek me deprimeerde. Vol verwachting begon ik. Een boek over God als Persoon in een tijd waarin wordt gezegd dat God niet bestaat. Maar het is een God van menselijke makelij, veranderend met de tijd. Geen God die spreekt van de Andere kant en macht heeft mij te bevrijden van zonde en schuld, mij zo stellend in de vrijheid van de kinderen Gods, geroepen tot navolging van Christus, die het met goddelijke autoriteit voor het zeggen heeft in mijn leven.
Dienaren van het Woord, die tijdens hun opleiding werden en worden gericht op de God zoals die in dit boek wordt voorgesteld, hebben een armzalige boodschap.