Zeven maanden opgesloten in ”Hotel zur ewigen Lampe”
Zeg tegen iemand uit Oost-Berlijn Hohenschönhausen, en hij denkt onmiddellijk aan de Stasi-terreur. Ten tijde van de DDR stond in de Berlijnse wijk Hohenschönhausen een gevangenis van de Stasi. In de jaren tachtig zat Gilbert Furian hier zeven maanden opgesloten, nu leidt hij er groepen rond.
Gilbert Furian (1949) rijdt elke maandagmorgen van Zossen, waar zijn vrouw predikant is, naar het Stasi-cellencomplex in Berlijn. In de gevangenis van de vroegere communistische machthebbers, die midden in een woonwijk staat, geeft hij belangstellenden een rondleiding. Vandaag is het een groep leerlingen uit Hamburg. De jongeren spitsen de oren als Furian vertelt dat hij in de jaren tachtig zeven maanden gevangenzat in wat nu heet Gedenkstätte Berlin-Hohenschönhausen. „Zat u hier zelf gevangen?”„Hoe was dat?” „Waarom zat u gevangen?”Furian rustig, zonder emotie: „Ik stond al op jonge leeftijd kritisch tegenover het politieke systeem in de DDR. Ik ging naar de evangelische kerk en maakte deel uit van het koor, maar dat was niet zozeer uit geloofsovertuiging als wel om te laten zien dat ik wilde laten blijken dat ik het niet eens was met de gang van zaken in het land.
Ik had gevoel voor taal en wilde daarom tolk worden. Dat kon niet omdat ik uit de socialistische jeugdorganisatie FDJ stapte. Ik moest gedwongen een opleiding volgen tot ”Verkehrskaufmann”. Dat beroep zegt nu niks, maar het was een DDR-term voor medewerker van een reisbureau. Het enige wat ik er leuk aan vond was dat de school in Ahlbeck stond, aan de Oostzeekust.
Korte tijd later kwam ik weer in de problemen. Op het examen verscheen ik met lange haren en een baard. Ik kon onmiddellijk vertrekken, maar mocht later alsnog examen doen. Daarna bleef ik in het noorden werken.
Tijdens mijn diensttijd zei een officier die wel wat in mij zag, dat ik filosofie moest gaan studeren. Door zijn toedoen kreeg ik een plek op de universiteit in Leipzig. Toen de troepen van het Warschapact in 1968 de Tsjechoslowaakse hoofdstad Praag binnenmarcheerden, kon ik mijn mond weer niet houden. Ik werd direct van de universiteit verwijderd en moest maar gaan werken.
In Berlijn, waar ik een baan kreeg, raakte ik gefascineerd door de punkmuziek en de mensen daarachter. Ik ging de musici interviewen, maakte foto’s en stelde een boekje samen dat uitsluitend uit stencils bestond. In het geheim vermenigvuldigde ik het schrift. Het was bedoeld als cadeau voor familie en vrienden. Tien exemplaren waren voor het Westen bestemd. De Oost-Duitse douane vond de exemplaren en vereerde me op mijn werk met een bezoek. Vier mannen in twee auto’s haalden me van mijn werk op en brachten me naar de Normannenstrasse, waar ik opheldering moest geven. Van daaruit ging het linea recta in een grauwe transportwagen met het opschrift ”fruit en groente” naar Hohenschönhausen.”
Een docent onderbreekt Furian: „U bent helemaal niet verbitterd. Bent u soms christen?”
Furian: „Ik ben niet bijzonder vroom, maar nog altijd met de kerk verbonden. Mijn vrouw staat als ”Superintendentin” aan het hoofd van een kerkelijk district. Ik help haar waar ik kan.’
Furian toont de groep de cel waar gevangenen tot rust konden komen, de ”Beugezelle” („waar ze je klein kregen”) en de plek van 5 bij 3 waar de gevangenen werden gelucht. „In dertig minuten liep ik hier 248 rondjes. Je moest je verstand uitschakelen, anders hield je het hier niet vol. Ik heb het niet meer meegemaakt, maar in de jaren vijftig en zestig brandde het licht in de cellen dag en nacht. Spottend noemden de gevangenen het hier ”Hotel zur ewigen Lampe”.
Na het vooronderzoek in Hohenschönhausen, dat zeven maanden duurde, volgde een gevangenisstraf van twee jaar en twee maanden wegens het vervaardigen van materiaal dat de belangen van de DDR schaadde. Opsluiting volgde in Cottbus en Karl-Marx-Stadt, het huidige Chemnitz. De Stasi wilde me op een gegeven moment in het Westen lozen, maar ik wilde niet. West-Duitsland zou dan voor mijn vrijheid betalen, maar ik wilde de DDR niet verlaten. Hier kwam ik vandaan, hier wilde ik blijven, ondanks het systeem. Uiteindelijk mocht ik blijven. Na ruim een jaar kwam ik vrij.
In 1991 ontmoette ik de man die mij in Hohenschönhausen al die zeven maanden had ondervraagd. Het was in Berlijn, in een winkelcentrum op de Alexanderplatz. Ik was bezig een boek te schrijven over de handlangers van de SED-staat. Ik interviewde daarvoor rechters en Stasi-informanten. Mijn hart klopte razendsnel. Ik moest en zou hem voor de microfoon hebben. De voormalige medewerker van de Stasi, die inmiddels voor een particuliere beveiligingsmaatschappij werkte, was daartoe bereid. Nu was ik degene die iets over hem wist. Het gaf me een gevoel van macht, van de meerdere te zijn.
De majoor, zoals ik hem nog altijd noem, toonde berouw en vroeg om vergeving. We hebben nog contact, niet omdat ik hem mag, maar af en toe stellen bezoekers een vraag waar ik het antwoord niet op weet en dan bel ik hem of schrijf hem een brief. Die informatie is dan nuttig voor een volgende keer. Trouw beantwoordt hij de vragen. Ik denk dat hij het als een soort wiedergutmachung ziet.”
Furian loopt de cel uit. Als de laatste leerling de ruimte verlaten heeft, trekt Furian de deur achter zich dicht. „De knal van de zware gevangenisdeur die achter je in het slot valt, zal ik nooit vergeten. Gelukkig kan ik nu gaan en staan waar ik wil.”