„Oecumene, zaak van de Geest”
„Eeuwen hebben we in Nederland exclusief gedacht. Eeuwen hebben we ons zelfvertrouwen gevoed door de ander te verketteren. Het is pas van één generatie dat we inclusief proberen te denken.” Dat zei drs. Henk van Hout, voorzitter van de Raad van Kerken, zaterdag in Utrecht tijdens een jubileumbijeenkomst van de raad, die veertig jaar bestaat.
De oprichting van de Wereldraad in 1948 en de Raad van Kerken in 1968 kwam niet uit de lucht vallen, stelde Van Hout. Al voor de oorlog waren er grote internationale conferenties die het verwachtingspatroon naar geloofseenheid en naar praktisch werk opvoerden. De eerste secretaris van de Raad van Kerken, Herman Fiolet, zaterdag ook in Utrecht aanwezig, was er in de jaren zestig van overtuigd dat de periode van bevrijding definitief zou blijven. „In zijn euforie zag Fiolet de oude kerken en hun structuren al verdwijnen en plaatsmaken voor een nieuwe kerk.”Van Hout stelde dat de oecumenische pioniers vooral een omslag in het denken hebben bereikt. „Eeuwen hebben we in Nederland exclusief gedacht. Eeuwen hebben we ons zelfvertrouwen gevoed door de ander te verketteren. Het is pas van één generatie dat we inclusief proberen te denken.”
De Raad profileerde zich vooral in het uiten van profetische kritiek. Op leerstellig gebied kregen de kerken het moeilijk, vooral in de discussie rond het ambt in relatie met de Rooms-Katholieke Kerk. Ondertussen ligt het interkerkelijk gesprek niet stil, aldus Van Hout, en is er een „redelijke balans” tussen de beide kerken.
De Raad zal het komend jaar extra inzoomen op de generatie jongvolwassenen (20 tot 35 jaar). Zo wil de Raad jongvolwassenen als ambassadeurs van de oecumene aanstellen voor de periode van één jaar. „Zij worden gevraagd het werk van de Raad kritisch te volgen, maar tegelijk ook de eigen kerken te doorlichten op hun oecumenisch elan.”
De Raad ziet het als zijn blijvende taak te werken aan structuren van eenheid. Het institutionele karakter van de kerk is geen wereldlijke toevalligheid, maar behoort tot het wezen van de kerk, aldus Van Hout. De concentratie op de eenheid van kerken mag echter niet die andere taak van de Raad vergeten: de inzet voor de eenheid van de mensheid en bezinning op maatschappelijke vragen. „Het samen stem geven aan getuigenis, dienst en dialoog in de samenleving is niet enkel een kwestie van geloofwaardigheid, maar een zaak van geloof. Dat geldt ook voor de spirituele oecumene, de oecumene van het hart. Zonder te werken aan ontmoeting en onderlinge herkenning blijft de oecumene een dode letter.”
Spiritualiteit
Drs. Ineke Bakker, directeur van stichting Oikos en voormalig algemeen secretaris van de Raad van Kerken, memoreerde de „hartverwarmende, inspirerende, onverwachte” momenten in de afgelopen veertig jaar. Maar er waren ook tijden van kilte, van oecumenische herfst en winter. „Iedereen herinnert zich ook momenten van teleurstelling, frustratie, onbegrip en pijn. Over de voortgaande verdeeldheid, over de gemiste kansen, over de onzinnige conflicten en prestigekwesties, over de traagheid en de onwil, over de kleinzielige kerkpolitiek en de misselijke machtsspelletjes, over de tragiek van kinderen Gods die er maar niet in slagen elkaar als broers en zusters te zien.”
De oecumenische beweging is een beweging van de Geest, aldus Bakker. „Oecumene zeggen, is ”spiritualiteit” zeggen. Spiritualiteit is niet je terugtrekken in je eigen diepste innerlijk om je daar prettig en veilig te voelen, niet je concentreren op buitenwereldse zaken, maar de inspanning om in gehoorzaamheid aan het Evangelie te leven.”
„Dankzij de Geest” is er volgens Bakker de afgelopen veertig jaar in Nederland veel begrip gegroeid, tussen christenen uit verschillende tradities onderling, tussen traditionele kerken en migrantenchristenen, tussen kerken en mensen aan de randen van de samenleving. „Dat gebeurde niet door vrome praatjes of paternalistisch helpen, maar door een door de Geest geïnspireerd bondgenootschap tussen mensen die voor God gelijkwaardig en waardevol zijn.”
Drs. Marloes Keller, namens de Protestantse Kerk in Nederland lid van het algemeen bestuur van de Wereldraad van Kerken, typeerde oecumene als „ontmoeten.” Het streven van de Raad van Kerken om zich te richten op mensen tussen de 20 en 35 jaar noemde ze een nobel, maar moeilijk streven. „Deze generatie leest namelijk geen jubileumkranten, komt niet naar een middag met lezingen en een jubileumviering en zal niet vanuit zichzelf de site van de Raad van Kerken bezoeken om te zien wat de Raad de afgelopen veertig jaar gedaan heeft en van plan is de komende veertig jaar te doen.”
Toch zit deze leeftijdscategorie gemiddeld tien uur per week op internet. „Deze doelgroep bereiken lijkt mij, als 33-jarige oecumenicus en internetdeskundige, een uitdaging die alleen kan slagen als de Raad van Kerken de manier van communiceren die bij deze groep past, accepteert, waardeert en erin investeert.”
Aanwezigen konden reageren op stellingen. Ds. G. de Fijter, preses van de Protestantse Kerk, zei dat waar aanbidding is er ook een compassie is om midden in de samenleving te staan.
Het bestaan van de Raad van Kerken is een aanklacht van de verdeeldheid, zo stelde iemand. De pijn van verdeeldheid moeten we blijven gevoelen, zei Van Hout. „De Raad kan de ruggengraat zijn om het oecumenisch elan gaande te houden.”
Máxima
Intussen was prinses Máxima gearriveerd. De Utrechtse emeritus hoogleraar oecumenica prof. dr. Anton Houtepen overhandigde haar de jubileumbundel ”Waakvlam van de Geest”. Hij memoreerde de verbondenheid van het Oranjehuis met een oecumene over de grenzen van de geloofsverdeeldheid. „Die is met Willem van Oranje begonnen.” Er is de afgelopen veertig jaar volgens hem kerkbreed een gevoel van saamhorigheid gegroeid dat we deelgenoten zijn van hetzelfde Evangelie.
Prinses Máxima woonde nog de afsluitende viering van Woord en gebed bij, waarna ze snel moest vertrekken om diezelfde avond nog de voetbalwedstrijd van Oranje in Basel te kunnen bijwonen.
Tijdens de afsluitende viering werden vier brandende kaarsen naar voren gebracht. Zij waren op 15 juni in Maastricht, het Zeeuws-Vlaamse Oostburg, Groningen en Den Helder aangestoken en via een ’lichtestafette’ naar Utrecht gebracht.