Mijn vader werkt bij de ophaaldienst
Hoogleraar Bouwman -over professor werd kennelijk ook nog niet gesproken- had gezag. Niet het minst door zijn publicaties. Het was in mei 1906 toen Bouwman, ter voortzetting van zijn verklaring over de Dordtsche kerkenordening, een artikelenserie begon in De Bazuin over het diakenambt. Niet om die artikelen uit te geven. Maar de voortvarende Kamper uitgever J. H. Kok zag er meteen brood in. Zo verscheen het boek ”Het ambt der diakenen”.
In mijn exemplaar staat het volgende geschreven: „Behoort te berusten in de Diakenkamer der Koepelkerk ten gebruike der aldaar dienstdoende B. B. Diakenen. Amsterdam 2 April 1907. H. C. Krom praeses, H. W. Paans.” Op de titelpagina een ovaal stempel: „Saligh zyn de barmhertige.”Dit exemplaar is dus meteen na verschijning aangeschaft als handleiding. Voor als de broeders er eens niet uitkwamen. Het diakenambt… er zouden zo veel knipogen over te schrijven zijn dat de ogen ervan gaan knipperen.
Jongedames
Je kunt er niet omheen: Bouwman gaat eerst in op de geschiedenis van het ambt, daarna op de verkiezing tot het ambt, vervolgens op het ambt zelf en ten slotte op de verhouding van de diaconie tot de overheid. In dit boek komen praktische kwesties aan de orde, zoals: mag een diaken gaven en legaten zien te krijgen van ongelovigen?
Zeker wel. Voetius wordt geciteerd: „Den reinen is alles rein.” Bouwman voegt er nog een opmerkelijke zin aan toe: „Als de diaconie zelf geen middelen bezit om in den nood te voorzien, en de gemeente niet meer kan, en er vermogende Joden of andere ongeloovigen zijn (!), dan mag men met alle vrijmoedigheid hun den toestand bekend maken en vragen, dat zij medehelpen, dat de armen niet in hunne ellende omkomen.”
De tijd heeft in de gereformeerde wereld heel wat adviezen van toen achterhaald. Bouwman schrijft voor dat diakenen in het zwart hun dienstwerk dienen te vervullen. Zou er na de jaren zestig van de vorige eeuw nog één gereformeerde kerkenraad zijn geweest waar ambtskleding in ere werd gehouden? Geen zwart geld, wel zwarte kleding.
Bouwman keurt een bazaar ten bate van de armen af. „Men eischt daar een fictieve waarde voor allerlei prullen, en tracht vaak koopers te lokken door aardige jongedames, die heel gracieuslijk hunne waren aanprijzen. Als die jofferen niet gezien werden op de bazaars, en de ouderlingen of diakenen verkochten, zou zulk een bazaar niet veel opbrengen…”
Een loterij is -terecht- al helemaal uit den boze. En oneerlijk verkregen geld? Mag dat worden aangenomen? De diaconie heeft niet de plicht om na te pluizen waar het geld vandaan komt. Als bekend is dat het van diefstal afkomstig is, nee. Dan moeten de diakenen weigeren. En hoerenloon, zoals in Deuteronomium 23:18 staat? Alleen als zo’n vrouw later tot bekering komt, want dan geeft zij het als christen…
Bouwman wijst een andere weg aan om de diaconiekas te vullen: de prediking is een krachtig hulpmiddel voor de versterking van de kas der diaconie!
Klomp
Het was tevens een veelvoorkomende vraag hoe men moest collecteren. Met een zakje of een open schaal? Hoewel een schaalcollecte vaak meer oplevert dan het zakje kiest Bouwman voor het zakje: gierigheid tegenover ijdelheid. ’t Is bijzaak; de kerkgangers bij Wulfert Floor deponeerden hun geld in een houten klomp die in zijn boerenschuur bij de uitgang hing.
Een herhaaldelijk gestelde vraag is of diakenen wel of geen deel uitmaken van de kerkenraad. De Dordtse kerkenordening en de Nederlandse Geloofsbelijdenis oordelen niet eensluidend. Ds. G. H. Kersten maakte in het spoor van de vaderen onderscheid tussen een grote en een kleine kerkenraad. Bij een grote kerkenraad horen ze er niet bij, bij een kleine wel.
Hun dienende taak was veelomvattend: in de gereformeerde gemeente van Rotterdam-Centrum was het bijvoorbeeld gebruik dat de diakenen tijdens een avondmaalsbediening de wijn voor de kan bijvulden.
Sommigen zagen -ten onrechte- het diakenambt als derderangs: eerst de predikant, dan de ouderling en ten slotte de diaken. Soms was dat zichtbaar: in 1704 moesten voor de kerkenraad in Kapel-Avezaath Bijbels worden aangeschaft. De dominee mocht een Statenbijbel in folioformaat kiezen voor de preekstoel, de ouderlingen kregen een Bijbel in kleiner kwartoformaat, maar voor de diakenen was er alleen een Nieuw Testament beschikbaar.
Hengelstok
In de kerk van Sint Anthoniepolder werd in 1707 ene Cornelis Klaesen Dorst tot diaken gekozen. „Van Gods gemeente en mitsdien van God Zelf.” Dorst dorst het niet aan te nemen, wat hem op censuur en uitsluiting van het Heilig Avondmaal kwam te staan, tot hij na anderhalf jaar beleed verkeerd te hebben gehandeld.
Ds. E. M. Voilá vertelt in een van zijn boeken over een jochie wiens vader tot diaken was gekozen. Hij was maar wat trots op zijn vader. Toen hij hem voor de eerste keer gewichtig door de kerk zag lopen met een imponerende hengelstok had hij voor niets en niemand anders meer oog. Tegen iedereen die het horen wilde, zei hij na de kerkdienst: „Mijn vader werkt bij de ophaaldienst!”