Genade voor verbondsbrekers
„Het gaat vanmorgen om de cruciale vraag: ben ik in Christus of ben ik dat niet?” Kandidaat B. van Ittersum sprak zaterdagmorgen op de gezelschaps- en ontmoetingsdag in Zwaagwesteinde over Jeremia 3:19, waar God verzucht: „Hoe zal Ik u onder de kinderen zetten, en u geven het gewenste land?”
Hij begon met iets te vertellen uit zijn eigen leven. In 1991 verkocht Van Ittersum zijn boerderij in IJsselmuiden en vertrok hij met zijn gezin naar Springford in Canada. Nu is hij kandidaat binnen de Reformed Church of America (RCA).Van Ittersum omschreef zichzelf als een zwerver. „Maar”, zo voegde hij eraan toe, „Abraham was ook een zwerver, en dat pelgrimsbestaan is toch kenmerkend voor het leven van alle gelovigen. Naar mijn waarneming is er in reformatorische kring te veel sprake van een ”tussenvolk”, dat wil zeggen mensen die te goed zijn voor de wereld maar net niet goed genoeg voor God.”
In Jeremia 3:19 gaat het om een goddelijke beraadslaging, aldus Van Ittersum. Er is sprake van een schijnbare onmogelijkheid. Het is de Heere Zelf die het verbondsvolk Israël constant als „Mijn volk” blijft aanspreken. Daarom is het des te opmerkelijker, aldus Van Ittersum, dat Jeremia met deze vraag de Israëlieten niet aanspreekt als verbondskinderen maar als verbondsbrekers. „Het is een wonder dat God verbondsbrekers in Zijn verbond wil opnemen.”
De onmogelijkheid die volgens hem uit de tekst naar voren komt, is dat God nog nooit houders van Zijn verbond, maar altijd verbondsbrekers in Zijn verbond inlijfde. „Om deze reden gaat het om de cruciale vraag: Ben ik in Christus of ben ik het niet? De Heilige Geest zal niet eerder rusten voordat de ziel met Christus in een waar geloof is verbonden. Om deze reden kan er nooit sprake zijn van zaligmakend werk voordat er vereniging is met Christus.”
Hij benadrukte het belang van het rusten in Christus, op de belofte van het Woord.
Ds. C. L. Onderdelinden uit Oldebroek sprak ’s middags over Handelingen 8:35: „En Filippus deed zijn mond open en beginnende van diezelve Schrift, verkondigde hem Jezus.”
De predikant wees erop dat er bij de Ethiopische kamerling, voordat hij naar Jeruzalem kwam, „een hele weg aan vooraf moest zijn gegaan.” Hoewel hij in Jeruzalem kwam om te aanbidden, liep het uit op een teleurstelling. Hij keert terug als een „buitengezet mens.”
Dan leest deze buitenstaander in de boekrol over het plaatsbekledend en schuldovernemend werk van de Borg en Zaligmaker. Hij is echter blind voor de persoon en het werk van Christus. In zijn gemis en zijn nood legt Filippus aan de kamerling uit wie Jezus is, aldus ds. Onderdelinden. Hij begint niet met zijn eigen bekering of bevinding, maar spreekt over niemand anders dan Jezus alleen.
Ds. Onderdelinden: „Dit is een les voor ons allen: buiten Jezus is geen leven maar een eeuwig zielsverderf.”