ChristenUnie in zwaar weer
De ChristenUnie is, opnieuw, een zware week ingegaan. In coalitieverband wordt naarstig gezocht naar een uitweg uit de impasse over het conflict over embryoselectie. Dat vreet energie.
Tegelijkertijd houdt het rapport van de commissie-Cnossen de gemoederen danig bezig. Zaterdag vergadert de ChristenUnie in Amersfoort, waar de positie van homoseksuelen binnen de partij het spannendste thema van de dag zal zijn.Weliswaar lijkt een ruime meerderheid van de CU-leden ”Cnossen” te gaan steunen, maar er is wel degelijk een niet onbetekenende minderheid bij wie dat rapport als een graat in de keel blijft steken en waarvan een klein deel zelfs heeft aangekondigd af te haken als de partij het ongewijzigd overneemt.
De twee kwesties staan in een bepaald opzicht geheel los van elkaar. Het ene is een interne aangelegenheid, het andere een strijdpunt naar buiten toe. Toch beïnvloeden ze elkaar wederzijds wel.
Hoewel de ChristenUnie het conflict over embryoselectie niet gezocht heeft en de manier waarop het is ontstaan betreurt, kan het voor de samenhang van de partij toch, zoals de Engelsen zeggen, een ”blessing in disguise” zijn.
Dat deel van de partij dat uit het rapport van de commissie-Cnossen de conclusie trekt dat de ChristenUnie aan het afglijden is, krijgt nu een krachtig signaal dat de partij wel degelijk pal staat voor haar principes. Het is immers evident dat Rouvoet in het kabinet met de vuist op tafel heeft geslagen op het moment dat het er echt op aankwam, daarmee aantonend dat de CU in deze coalitie niet over zich laat heenlopen.
Toch zou het verkeerd zijn de ene zaak tegen de andere weg te strepen. Uit een onderzoek van het Nederlands Dagblad blijkt dat van de CU-achterban 40 procent de embryokwestie belangrijker vindt dan het homostandpunt, terwijl 47 procent beide zaken even relevant acht.
Natuurlijk valt er iets voor te zeggen het conflict over embryoselectie als belangrijker te bestempelen. Het gaat hier, strikt geredeneerd, om leven en dood. Ook betreft het hier een zaak die de hele samenleving aangaat. De vraag of we met elkaar een eerste stap zetten in de richting van eugenetica, is van niet te onderschatten gewicht.
Tegelijkertijd moeten we ons hoeden voor de gedachte dat de strijd tegen embryoselectie bij uitstek te maken heeft met de fronten van de hedendaagse christelijke politiek, terwijl het meningsverschil over de politieke activiteit van homoseksuelen vooral intern gedoe binnen een orthodoxe partij betreft. Dat zou een onjuiste voorstelling van zaken zijn.
Wie ziet hoe wereldwijd het orthodoxe christendom met name op het punt van het accepteren van homoseksualiteit onder vuur ligt, zal dit niet als een bijzaak zien, maar eveneens als strijd aan de frontlinie.
Van de staatsman en denker Groen van Prinsterer is de inhoudsvolle uitspraak dat belijden het uitkomen voor de waarheid is op het punt waar de tijdgeest het meest bezwaar maakt. Juist op het punt van homoseksualiteit maakt onze tijdgeest indringend bezwaar tegen het christelijk geloof. Dat maakt dat de discussie op het congres van komende zaterdag zeker geen zaak van tweede garnituur is.