Peru graaft slachtoffers ”vuile oorlog” op
Forensische teams zijn in Peru bezig met de identificatie van 125 mannen, vrouwen en kinderen die in 1984 door het leger werden vermoord tijdens een bloedbad in het dorp Putis in het zuiden van Peru.
Het duurde 24 jaar voordat de nabestaanden een antwoord kregen op hun verzoeken tot identificatie van de stoffelijke resten. In 1984 werden dorpsbewoners doodgeschoten door het leger, nadat ze eerst onder valse voorwendselen hun eigen graf moesten graven.Het grootste bloedbad dat tijdens de burgeroorlog van 1980-2000 werd aangericht, komt nu pas volledig aan het licht. Sinds 17 mei werden zestig lichamen gevonden, inclusief die van tien kinderen met een leeftijd variërend van zes tot tien jaar.
Al jaren deden nabestaanden een beroep op overheidsinstellingen om de slachtoffers uit het massagraf in Putis in het district Santillana (provincie Ayacucho) op te graven. Volgens de onafhankelijke Waarheids- en Verzoeningscommissie (CVR) vielen tijdens het gewapende conflict in Peru, dat twintig jaar duurde, 70.000 slachtoffers. Om in aanmerking te komen voor de wettelijk geregelde herstelbetalingen, moeten familieleden van slachtoffers echter kunnen aantonen dat hun naasten werden vermoord door guerrillastrijders, het leger of paramilitaire groepen.
„De opgraving in Putis is een bijzondere zaak vanwege het humanitaire aspect”, zegt Norberto Lamilla, hoofd van de niet-gouvernementele organisatie Vrede en Hoop en coördinator van de werkzaamheden. „De plaatselijke bewoners zijn voornamelijk inheems en spreken Quechua. Niemand luisterde naar hen. Het werk wordt ook niet uitgevoerd door een overheidsorgaan, maar door een maatschappelijke organisatie, het Peruaans Forensisch Antropologieteam (EPAF).”
„Het Instituut voor Forensische Geneeskunde (IML) hoort dit werk eigenlijk te doen”, zegt Lamilla, wiens organisatie zich inzet voor slachtoffers van de burgeroorlog. „Maar als gevolg van een gebrek aan samenwerking en de weigering van IML om mee te werken, moesten we EPAF inzetten.”
Het IML zou geen geld en geen tijd hebben voor de klus, zegt hij. „Uiteindelijk kwamen ze met het argument dat het te ver weg was en te gevaarlijk. Er zou eerst een rapport van de inlichtingendienst nodig zijn, voordat ze hier naartoe konden komen. Dat het om het grootste massagraf gaat dat we ons kunnen herinneren, doet er kennelijk niet toe.”
Sommige stoffelijke resten waren boven de grond zichtbaar, zegt Lamilla. „De lokale bevolking wil dit hoofdstuk kunnen afsluiten en de doden een christelijke begrafenis geven. Dat er botten liggen die door de elementen worden aangetast terwijl de overheid niets doet, doet psychologisch iets met de mensen.”
De slachtoffers van destijds waren dorpsbewoners die gevlucht waren voor de maoïstische guerrillabeweging Lichtend Pad. Het leger had hen onder valse voorwendselen naar Putis gelokt, met de belofte hen te beschermen. Ze werden gedwongen een gat te graven en werden in december 1984 doodgeschoten door het leger, zegt een rapport van de Waarheids- en Verzoeningscommissie uit 2003.
„Lichtend Pad was in 1984 erg actief in de hooglanden van Santillana. De guerrillastrijders zochten hulp van de lokale bevolking en probeerden dorpsbewoners de werven voor hun strijd. Om die reden kwam er een militaire basis in Putis. Die werd in november 1984 actief”, zegt het rapport.
Een maand later vond het bloedbad plaats. Het leger beschuldigde de dorpsbewoners van collaboratie met Lichtend Pad. In feite leefden zij in angst voor de opstandelingen, omdat die met regelmaat dorpsbewoners vermoordden die weigerden mee te vechten of die verdacht werden van samenwerking met het leger.
Omdat ze van alle kanten bedreigd werden, vluchtten veel bewoners naar andere dorpen en uithoeken of verborgen ze zich in de heuvels. Het leger haalde hen echter over naar Putis te komen, waar ze militaire bescherming zouden krijgen. Veel bewoners gingen in op de uitnodiging en kwamen met al hun bezittingen naar Putis.
Eenmaal aangekomen, moesten de bewoners een groot gat graven. Tegen sommige mannen werd gezegd dat dit voor een forelkwekerij was, tegen anderen dat er huizen gebouwd zouden worden. Toen de zogenaamde visvijver af was, moesten ongeveer honderd dorpelingen, inclusief vrouwen en kinderen, zich verzamelen. „Zonder verdere uitleg werden ze doodgeschoten”, aldus het rapport.
De militairen verkochten vervolgens het vee van de bewoners. Om de moordpartij te verdoezelen, lekten ze naar de pers dat bij een gewapende confrontatie vijftien guerrillastrijders waren omgekomen. In 2003 vroeg de CVR bij het ministerie van Defensie om een lijst met militairen die in 1984 in de regio gestationeerd waren. Volgens het ministerie is die informatie niet beschikbaar.