Het succes van een half geslaagde revolutie
In de ogen van Karl Marx en zijn volgelingen vormden de arbeiders de revolutionaire klasse bij uitstek. Zij werden uitgebuit door de kapitalisten. De lasten van de economische crises werden op hen afgewenteld. Vandaar dat hij zijn ”Communistisch manifest” afsloot met de bekende woorden: „Dat de heersende klassen sidderen voor een communistische revolutie. De proletariërs hebben daarbij niets te verliezen dan hun ketenen. Zij hebben een wereld te winnen.”
Toch waren het in de tweede helft van de vorige eeuw niet de arbeiders die een poging tot revolutie waagden. De stijgende welvaart in de naoorlogse jaren en de steeds in omvang toenemende sociale voorzieningen hadden hen verzoend met hun maatschappelijke positie. Weliswaar konden de communisten in Frankrijk en Italië op een groot deel van de arbeidersklasse rekenen, maar een echt revolutionaire factor waren de arbeiders in de jaren zestig niet meer.Studenten
Er manifesteerde zich echter een nieuwe revolutionaire klasse. Dat waren de studenten die in veel groter getale dan voorheen de universiteiten en hogescholen bevolkten. Anders dan vroeger waren velen van hen afkomstig uit de arbeidersbevolking en de lagere middengroepen. Universiteiten waren vaak onvoldoende ingesteld op de steeds maar groeiende stroom studenten. Hun budgetten waren lang niet genoeg gegroeid en de gebouwen waren veel te klein geworden. In de universitaire hiërarchie domineerden nog steeds de hoogleraren.
Nadat er eerder al omvangrijke studentenonlusten geweest waren in de Verenigde Staten en Duitsland, brak in mei 1968 de opstand aan de Sorbonne uit. Die nam spoedig grote vormen aan. Er was sprake van langdurige straatgevechten in Parijs. Ook de Franse arbeiders, altijd al geneigd tot staken, kwamen in beweging. Het werk werd op grote schaal neergelegd en talloze bedrijven werden bezet. Frankrijk was het enige westerse land waar de onlusten en stakingen zulke massale vormen aannamen dat het regime in gevaar kwam. Uiteindelijk werd de onrust afgekocht met royale loonsverhogingen (10 à 15 procent) en nieuwe verkiezingen. Die leiden tot een forse overwinning voor de partij van De Gaulle. De straat viel kennelijk niet samen met het kiezersvolk.
Cesuur
Toch werd mei 1968 een begrip. In Nederland vormde de bezetting van het Maagdenhuis, het bestuurscentrum van de Universiteit van Amsterdam, een jaar later het hoogtepunt van de studentenacties. Het is duidelijk dat 1968 (of ruimer genomen de tweede helft van de jaren zestig) gezien kan worden als een van de cesuren in de westerse geschiedenis. Zoals de Eerste en de Tweede Wereldoorlog dat ook waren en zoals de val van de Berlijnse Muur in 1989 ook moet worden beschouwd.
Uiteraard is de betekenis daarvan niet voor elk land hetzelfde. De Eerste Wereldoorlog had voor Frankrijk en Duitsland veel grotere betekenis dan voor het neutraal gebleven Nederland. De val van de Muur had vooral voor Oost-Europa grote gevolgen. De ’revolutie’ van 1968 speelde zich primair af in de westerse wereld. Pas later kregen de Oost-Europese landen daarmee te maken, toen het IJzeren Gordijn wegviel en zij veel sterker de invloed ondergingen van de westerse cultuur.
Wat was de inzet van de strijd van studenten en anderen rond 1968? Waarom was er juist in die jaren zo’n explosie van maatschappelijk onbehagen? Van een diepe economische crisis als in de jaren dertig was geen sprake. West-Europa had zich juist wonderbaarlijk goed hersteld van de geweldige verwoestingen uit de oorlogsjaren. Ook de lagere klassen deelden in de toegenomen welvaart. De tv en de auto werden steeds meer gemeengoed. Jongeren hadden goede kansen om boven het sociale niveau van hun ouders uit te komen. De grote studentenaantallen maakten dat ook duidelijk.
Maar er is ook zoiets als de ’revolution of rising expectations’. Als mensen die zich lang achtergesteld voelden het beter krijgen, leidt dat lang niet altijd tot meer tevredenheid. Veeleer is er sprake van grotere onvrede. Begeerte heeft hen aangeraakt. Men wil meer en men wil het meteen. De emancipatiedrang van arbeiders, jongeren en vrouwen kwam eind jaren zestig bij elkaar.
In de protestantse wereld was een nieuwe vrijzinnigheid in opkomst die de barthiaanse neo-orthodoxie verdrong van de toonaangevende plaats die zij in de jaren dertig en veertig had ingenomen. In de Rooms-Katholieke Kerk had het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) veel oude zekerheden omvergeworpen. Zowel in overwegend protestantse als in rooms-katholieke landen kreeg de secularisatie een nieuwe impuls.
Culturele revolutie
De revolutie van de jaren zestig was vooral een culturele revolutie. Met name de jongere generatie wilde zich bevrijden van allerlei traditionele maatschappelijke bindingen en van de traditionele moraal. Een sterk antihiërarchisch denken brak baan. Verstarde gezagsstructuren moesten omvergeworpen worden. Gezagsdragers (van politieagenten tot ministers) werden waar mogelijk belachelijk gemaakt. De provobeweging was daarin voorgegaan. Alles moest voortaan ’democraties’. Men flirtte met het anarchisme. Het is verboden te verbieden, zo luidde een van de leuzen die bij de bezetting van de Sorbonne werden aangebracht. Er moest ruimte komen voor drugsgebruik.
De opstandige jongeren zochten hun bevrijding vooral ook in een lossere seksuele moraal. De vanouds bestaande band tussen seksualiteit, huwelijk en voortplanting moest worden doorbroken. De introductie van de pil in die jaren kwam dan ook goed uit. De strijd voor vrije abortus kwam spoedig op gang. De opstandige Franse studenten liepen te hoop tegen de tamelijk strikte zedelijkheidsnormen die het gaullistische bewind hanteerde. Zij eisten vrije toegang tot de meisjeskamers, terwijl de Franse minister van onderwijs juist strengere regels had aangekondigd ten aanzien van de studentenverblijven.
Ook de kapitalistische maatschappijstructuur werd onderuitgehaald. Arbeiderszelfbestuur was het alternatief. Maar de relatie met de communistische partijen was dubbelzinnig. Enerzijds golden de communisten als bondgenoot in de strijd tegen de burgerlijk kapitalistische maatschappij, maar het reëel bestaande socialisme in Oost-Europa kwam niet echt overeen met de door de 68’ers gewenste heilsstaat. Het China van Mao, waar ook een culturele revolutie in gang gezet werd, leek dan nog weer aantrekkelijker. Het was in ieder geval veel verder weg, waardoor men niet zo veel wist van eventuele misstanden en gebreken. Duidelijk was wel dat Amerika met zijn smerige Vietnamoorlog als de grote boosdoener moest worden beschouwd.
De communisten op hun beurt waren geneigd de trotskistisch, anarchistisch of maoïstisch georiënteerde studenten te diskwalificeren als arbeidersvijandige avonturiers en pseudorevolutionairen. Het probleem was vooral ook dat zij zich niet aan de leiding van de communistische partij wilden onderwerpen.
Conservatief land
Vergeleken met de onlusten in Frankrijk en elders ging het er in Nederland veel rustiger naar toe. Toch ondergingen we hier in hoge mate de invloed van ’68. Dat is te meer opvallend omdat Nederland in de naoorlogse jaren een betrekkelijk conservatief land was gebleven. De bezwaren van SGP en GPV tegen de op gang komende Europese integratie werden mede ingegeven door het motief dat ons land altijd nog het stempel droeg van de Reformatie.
De Tweede Wereldoorlog had de Nederlandse samenleving wel diep geraakt, maar na 1945 was het streven meer gericht op herstel dan op vernieuwing. Natuurlijk, de SDAP had zich verbreed tot de PvdA, de rooms-katholieke partij had een nieuw jasje aangetrokken waar KVP op stond, zoals de liberalen nu onder de vlag van de VVD opereerden. In de Nederlandse Hervormde Kerk had een duidelijke vernieuwing plaatsgevonden en de kerkleiding steunde de Doorbraakbeweging. Maar ondanks deze aanvallen bleef het verzuilde bestel in grote lijnen bestaan, tot in de omroepwereld toe. Het in 1963 aangetreden kabinet-Marijnen (een combinatie van confessionelen en liberalen) nam in zijn regeringsverklaring „de christelijke grondslag onzer beschaving” als beginsel voor haar beleid.
Maar juist in dit land werd de geest van ’68 enthousiast begroet. De autoriteiten durfden meestal niet op te treden tegen bezettingen en andere illegale acties. „Tegen het einde van het decennium was Nederland een land geworden waar, in de ogen van veel buitenlanders, alles mogelijk scheen te zijn - van getrouwde priesters tot semilegale marihuana”, zo concludeerde James Kennedy in zijn bekende studie over Nederland in de jaren zestig ”Nieuw Babylon in aanbouw”.
Verworvenheden
Sindsdien is een aantal ’verworvenheden’ van de jaren zestig en zeventig teruggedraaid. Een antiautoritaire opvoeding is niet meer in de mode. Misdadigers worden weer steviger aangepakt. Een moeilijke jeugd en weinig maatschappelijke kansen gelden tegenwoordig minder dan in de jaren zeventig als verontschuldiging voor het plegen van een inbraak of een straatroof. De frontale aanval op de kapitalistische maatschappijstructuur bleek vruchteloos. Het communistische alternatief ging roemloos ten onder. De verbeelding kwam niet aan de macht. Het anarchisme werkte niet in de praktijk en het leven in communeverband beviel op den duur toch ook niet.
Toch heeft de culturele revolutie van 1968 wel heel wat losgemaakt. Waarbij het onjuist zou zijn om al die veranderingen aan de Parijse of de Amsterdamse studenten toe te schrijven. Het gaat hier om veel dieper liggende verschuivingen, die zich ook op een andere manier hadden kunnen doorzetten. Verschuivingen die in veel gevallen negatief moeten worden geduid.
Er is een sterke nadruk komen te liggen op de mondigheid en de vrijheid van de mens. Niet dat het inmiddels verboden is te verbieden. Maar ingrepen in de persoonlijke levenssfeer worden wel uiterst kritisch bejegend. Men is allergisch voor censuur. Ook het gezag is een omstreden zaak geworden. Dat geldt ook binnen het gezin. Er heeft een versnelde ontvoogding van jongeren plaatsgevonden. De verlaging van de meerderjarigheidsgrens naar 18 jaar is daar slechts een onderdeel van. De overheid ligt eveneens onder vuur. Van de politici in Den Haag hebben de meeste mensen geen hoge pet op.
Op seksueel gebied kwam er ook een veel grotere vrijheid. Waar dat toe geleid heeft kan duidelijk zijn: seksueel verkeer op jonge leeftijd, losse relaties, veel echtscheidingen, veel buitenechtelijke kinderen, ruimte voor pornografie en seksprogramma’s op de buis en acceptatie van homoseksualiteit als een normaal gedragspatroon. De secularisatie betekende dat kerken en christelijke partijen en organisaties aan kracht inboetten. In veel gevallen accepteerden zij trouwens de verworvenheden van deze culturele revolutie met een zekere tijdsvertraging.
Zo werden de christelijke grondslagen van onze beschaving, waar het kabinet-Marijnen nog over sprak, ondermijnd en gesloopt. En het einde van die ontwikkeling is nog niet in zicht. Wat kwaad is wordt vaak goed genoemd en wat goed is kwaad. Maar het ergste is als mensen die zich christen noemen daarin meegaan in plaats dat zij proberen tegenwicht te bieden.