Vierschaar
God heeft een tweeërlei vierschaar. In de ene is Hij als een vertoornd Rechter gezeten op de troon van rechtvaardigheid. En in de andere op een troon van genade, als een verzoend Vader. In de ene wordt het vonnis gestreken volgens de wet; in de andere volgens het Evangelie.Voor de troon van Gods rechtvaardigheid durft geen zondaar te verschijnen, want daar wordt het onvermijdelijke doodvonnis tegen hem geveld. David zei: „Ga niet in het gericht met uw knecht, want niemand die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn”, Psalm 143. Men heeft daarentegen alleen vrijmoedigheid om toe te gaan tot de troon van de genade. Daar alleen durft een zondaar die de vijandschap tegen God heeft afgelegd, zijn zaak te doen bepleiten, met een verzekerde vrijspraak. En dat is het wat de Heere hier aan zulke mensen belooft.
Opdat wij te klaarder zien mogen hoe zo’n vrijspraak van een vloekwaardige op een Gode betamelijke wijze plaatsvindt, het volgende. God wordt in de goddelijke huishouding genoemd: de Vader, als Rechter gezeten op de troon van de genade; maar tegelijk ook als een verzoende en barmhartige Vader. Daar verschijnt aan de ene zijde de zonde als aanklager en aan de andere zijde de zondaar als verdachte. De zonde heeft de wet tot advocaat. Die toont het handschrift der zonde, wat de consciëntie toestemt. Daarbij voegt zich de duivel.
Carolus Tuinman, predikant te Middelburg (Keurstoffen, 1740)