Binnenland

Records van kabinet-Balkenende

In een poging leuk te zijn, sneerde PvdA-fractievoorzitter Van Nieuwenhoven zoiets nog nooit te hebben meegemaakt: een kabinet dat in de Tweede Kamer valt bij de bespreking van de agenda van de Kamer. Ook andere fractievoorzitters benadrukten woensdag dat het kabinet-Balkenende enig in zijn soort was. Klopt dat? Was dit kabinet uniek?

Menno de Bruyne
18 October 2002 10:34Gewijzigd op 13 November 2020 23:53

Volgens sommige politici en de wat vluchtiger media komt het kabinet van premier Balkenende in aanmerking voor diverse vermeldingen in het Guinness Book of Records. Vaak was te horen en te lezen dat het kabinet-Balkenende het kortst zittende kabinet is van na de Tweede Wereldoorlog.

Welnu, na enig telwerk blijkt dat inderdaad te kloppen. Premier Balkenende kwam met zijn -eerste?- kabinet niet verder dan 87 dagen. Daarmee bleef de CDA’er ruim onder de 135 dagen die op naam staan van premier Zijlstra (1966-1967), de 149 dagen van minister-president Beel (1958-1959), de 159 dagen van Van Agt III (1982) en de 260 dagen van Van Agt II (1981-1982).

Daarbij past nog de kanttekening dat, op Van Agt II na, die andere ’korte kabinetten’ interim-kabinetjes waren, geformeerd om na een crisis in korte tijd verkiezingen voor te bereiden. Tegelijkertijd is het maar net in welk jaar je begint te tellen. Wie de lat niet legt bij 1945 maar de héle parlementaire geschiedenis overziet, zal zien dat het nóg korter kan.

Het absolute kortheidsrecord staat op naam van de antirevolutionaire krachtpatser Hendrik Colijn. Nadat hij al vier kabinetten had geleid, benaderde koningin Wilhelmina de net gestruikelde eerste minister in 1939 voor nog een vijfde ronde. Al bij het allereerste optreden in de Kamer, bij het afleggen van de regeringsverklaring, werd dit vijfde kabinet-Colijn naar huis gestuurd. Een motie van afkeuring die werd ingediend nog voordat er ook maar één regeerdaad was gesteld, werd met ruime meerderheid aangenomen. Het avontuur duurde slechts zestien dagen…

D66-leider De Graaff suggereerde afgelopen woensdag -zogenaamd humoristisch- dat het kabinet-Balkenende het enige was dat van het begin af aan niets voorstelde. De Graaff, meer dan gemiddeld ingevoerd in de staatkundige geschiedenis van ons land, moest en kon beter weten. Kennelijk had de democraat om politieke redenen last van een selectief geheugen. Er waren namelijk meer ’vechtkabinetten’ - en in ten minste twee daarvan was De Graaffs eigen D66 van de partij.

Berucht is het kabinet-Den Uyl (1973-1977), dat in de praktijk een ergerlijke optelsom van crises was. Zo mogelijk nóg beroerder was het tweede kabinet-Van Agt. Premier Van Agt en vice-premier Den Uyl leefden continu op voet van oorlog met elkaar. Net als tussen de kamerfracties, was er een volstrekt verziekte sfeer in dit kabinet. Tekenend was dat het kabinet nog vóór het zich kon presenteren in de Tweede Kamer, al viel over de tekst van de regeringsverklaring.

Een geschiedschrijver constateerde hierbij terecht: „Het is een unieke situatie dat een kabinet heengaat zonder in het parlement te zijn verschenen; het vijfde kabinet-Colijn moge dan nog korter geleefd hebben, het heeft zich in ieder geval aan de Tweede Kamer gepresenteerd.”

Na de val werd het zaakje weliswaar weer op de been geholpen door twee externe adviseurs, maar aan regeren kwam het door de vele hoogoplopende ruzies nauwelijks nog toe. Met hangen en wurgen sleepte deze rampploeg zich voort, totdat het kabinet na een halfjaar alsnog, en nu definitief, van ellende in elkaar zakte.

Iedereen is het erover eens dat de val van het kabinet-Balkenende is toe te schrijven aan de LPF. Deze uit het niets gekomen beweging groeide in een ongekend korte tijd uit tot de tweede politieke partij van het land. De LPF kon die weelde van 26 kamerzetels echter niet dragen.

Uiteraard speelt daarbij mee de onervarenheid van de in één klap rijk geworden erfgenamen van Pim Fortuyn, maar veel funester was de aard van de LPF: een verzameling avonturiers, ontevredenen, baantjesjagers en politieke tinnegieters. Dat moest wel misgaan.

Ook dit is in het verleden wel vaker vertoond, zij het in minder hevige mate en met minder desastreuze gevolgen. De politieke geschiedenis leert dat nieuwe partijen die (vrij) plotseling op komen zetten, nooit een toonbeeld van stabiliteit zijn, en al zeker niet als het enige bindmiddel één bepaald persoon is of onbehagen over een of meer thema’s. Onvrede is geen goed cement. Een aansprekend persoon evenmin.

Trieste voorbeelden zijn de Boerenpartij, de Nederlandse Middenstandspartij en het Algemeen Ouderen Verbond (AOV). Na kortere of langere tijd vielen al deze partijen en partijtjes uit elkaar, niet zelden na veel onderling gekrakeel en openlijk uitgevochten persoonlijke vetes.

In dat opzicht heeft de LPF, helaas, nogal wat sprekende ’voorbeelden’. De roemloze ondergang van het AOV was een baken in zee. De partij kwam in 1994 met zes man in de Kamer, maar viel gaandeweg de kabinetsperiode in drie brokstukken uiteen.

Verschil met nu is echter wél dat geen van deze belangenpartijen zo snel tot zo’n enorme grootte wist te groeien. Daardoor kwamen deze groeperingen ook niet in aanmerking voor deelname aan de regering.

Een nieuweling die wél tot regeren werd geroepen, was DS’70, Democratisch Socialisten 1970. Die partij was in 1970 een afsplitsing van de PvdA. Deze gematigde sociaal-democraten onder leiding van de zoon van de toen al bijna legendarische ’oude (Willem) Drees’, traden in de zomer van 1971 toe tot het eerste kabinet-Biesheuvel (1971-1972). Met weinig succes. Al een jaar later struikelde dit kabinet over de halsstarrigheid van de ministers van DS’70-huize.

De les die hieruit getrokken kan worden, is dat regeren met nieuwkomers voor een minister-president wel erg riskant is. Maar net als nu was er in 1971 geen ander levensvatbaar kabinet mogelijk. De kiezers hadden de politieke kaarten zo geschud, dat een andere coalitie politiek onhaalbaar was. Of hij wilde of niet, Biesheuvel móést wel met het onervaren groentje DS’70 in zee gaan. Wat dat betreft is er een duidelijke parallel tussen deze twee gereformeerde premiers, want ook Balkenende kon na 15 mei niet om de LPF heen.

Het treffendst werd die overeenkomst woensdag verwoord door de staatkúndig gereformeerde voorman Van der Vlies. Hij sloeg de spijker op de kop met de woorden: „De vorming van dit kabinet was even onvermijdelijk als de val ervan.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer