„Ieder gemeentelid is geroepen zout der aarde te zijn"
Toen de Utrechtse kerkenraad in 1665 een reformatieprogramma opstelde, klopte hij allereerst aan op eigen deur. Dominees, ouderlingen en diakenen moesten als het zout der aarde anderen tot voorbeeld zijn, door de reformatie in eigen huis te beginnen. Dr. A. Th. van Deursen: „Dat lijkt mij voor alle tijden en daarom ook nu de beste raad. Dit geldt niet alleen voor de ambtsdragers, maar voor de gehele gemeente.”
„Als we de woorden van de Utrechters zo precies mogelijk overnemen”, zegt de Amsterdamse emeritus hoogleraar nieuwe geschiedenis, „kunnen we het zo zeggen: ieder lidmaat van de gemeente is geroepen het zout der aarde te zijn, anderen ten exempel, door in eigen huis de reformatie te beginnen.”Dat heeft volgens hem gevolgen naar twee kanten. „Enerzijds doet het zijn werk naar binnen toe. In dat eigen huis uit zich de aard der zaak, maar ook bij de huisgenoten des geloofs. Dit is de verkondiging die gij van den beginne gehoord hebt, dat wij elkander zouden liefhebben, zegt de apostel. En Johannes wist nog heel goed waarom de Heere Jezus hun had geboden elkaar lief te hebben: opdat de wereld bekenne, dat Gij mij gezonden hebt.”
Dát is de tweede kant: de werking naar buiten toe. „Houdt uw wandel eerlijk onder de heidenen, zegt Petrus, opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken als kwaaddoeners, zij uit de goede werken, die zij in u zien, God verheerlijken mogen in de dag der bezoeking.”
Volgens dr. Van Deursen valt er tegenwoordig met een eerlijke wandel niet veel lof te verdienen. „In onze tijd worden juist degenen die regelrecht ingaan tegen Gods geboden het hardst geprezen. Maar dan moeten zij zich er niet op kunnen beroepen, dat zij hetzelfde zien bij hen die zich naar de naam van Christus noemen.”
Naar een tweede punt heeft hij wat langer moeten zoeken. Het liefst wil dr. Van Deursen aansluiting vinden bij de reformatieprogramma’s van de zeventiende eeuw, en daarom ook bij voorkeur geen zaken of begrippen ter sprake brengen die de mannen en vrouwen van de Nadere Reformatie nog onbekend waren. „En verder vind ik het belangrijk een punt te kiezen, waarvan ook zij die vreemd zijn aan kerk en geloof veelal de betekenis toch zullen inzien.”
„Dat alles overwegende”, zegt de historicus, „heb ik mijn keus bepaald bij het twaalfde punt van het zonderegister, zoals Jodocus van Lodenstein het noteerde in het notulenboek van de kerkenraad van Utrecht: „quade opvoedinge der kinderen.” Ook zij die de wet Gods niet kennen en daar ook niet van willen weten, zullen toegeven dat aan de opvoeding wel een en ander mankeert.”
Opvoeding bestrijkt een heel breed terrein, benadrukt dr. Van Deursen. Wie verkeerd is opgevoed, kan dan ook op allerlei manieren in de fout gaan. „Hij is slechtgemanierd. Hij houdt geen rekening met anderen. Hij leeft zich uit in baldadigheid. Hij gaat al heel vroeg aan de drank en brengt dan zijn gezondheid blijvende schade toe. Dat is alles gevolg van „kwade opvoeding.”
Hier gaan we de diepte in. Als we verkeerde opvoeding willen veroordelen, moeten we weten wat een goede opvoeding is. Dan komen we uit bij de bron, en kunnen we uitleggen waarom Gods geboden goed zijn voor iedereen. Dat is per slot van rekening de boodschap van alle reformatieprogramma’s.”