Geen verval, maar continuïteit
„De Nadere Reformatie is geen versmalling, ook geen ontsporing van de Reformatie.” Zowel dr. W. J. op ’t Hof als dr. W. J. van Asselt keert zich tegen de vervaltheorie. Onafhankelijk van elkaar stellen beiden vast dat er verband is tussen de Nadere Reformatie en de periode daaraan voorafgaand. Dr. Op ’t Hof wijst op de oude, middeleeuwse wortels van de gereformeerde vroomheid, dr. Van Asselt op de methodische continuïteit van de zeventiende-eeuwse gereformeerde theologie met die van de kerkvaders en middeleeuwse doctores.
Dr. Op ’t Hof, bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van het gereformeerd piëtisme aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, vat het piëtisme op als overkoepelend begrip, waarvan de Nadere Reformatie een variant is. Hij ziet de piëtisten als degenen die klaagden over misstanden, terwijl de nadere reformatoren de daad bij het woord voegden.„De Nadere Reformatie heeft thema’s opgepakt die voor die tijd niet zo duidelijk waren uitgewerkt. Maar er zijn constante factoren uit de middeleeuwen aan te wijzen in onder meer de uitgaven van devotionele boeken. De uitwerking is echter weer verschillend in de Engelse, de Hollandse, de Duitse of de Deense context.”
Dr. Van Asselt, universitair docent theologie aan de Universiteit Utrecht, noemt „invloed” een vaag begrip. Hij benadrukt het belang van bezinning op de methode van onderzoek. „Waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende contexten, zoals de politieke en de sociale.”
Hij beschouwt zichzelf vooral als theoloog die in zijn onderzoek nadruk legt op de wisselwerking tussen ideeëngeschiedenis en sociaalwetenschappelijke benadering.
Bakens verzet
De bakens zijn intussen verzet op het terrein van het onderzoek van de Nadere Reformatie. Ooit stelde prof. S. van der Linde, kerkhistoricus aan de (destijds geheten) Rijksuniversiteit Utrecht, dat de Nadere Reformatie in haar latere periode een afwijking is van de Reformatie. Van der Linde, voorganger van C. Graafland, vond dat er nauwelijks invloed was van het Engels puritanisme op de Nadere Reformatie. Op ’t Hof zette in zijn proefschrift (1987) het tegendeel uiteen en maakte zelfs de prikkelende opmerking dat de Nadere Reformatie op sommige punten te prefereren is boven de Reformatie.
De vervaltheorie wordt door beide theologen nadrukkelijk afgewezen. Toch heeft dr. Van Asselt zijn bedenkingen, vooral als het gaat om de continuïteit tussen Reformatie en Nadere Reformatie in de achttiende eeuw en daarna. „Er is daar toch sprake van een verschuiving, zonder dat ik daaraan een waardeoordeel wil verbinden. Er is in die latere fase mijns inziens sprake van een toenemend accent op de wedergeboren mens, de ervaring, de heilsorde, wat een versmalling met zich meebrengt.”
De Nadere Reformatie wordt breed ingezet bij Voetius, die in debat was met de filosofie en de cultuur van zijn tijd en wijsgerig de confrontatie aanging met Descartes. „Het begin was ook duidelijk theocratisch”, zegt dr. Van Asselt, „maar op een gegeven moment valt het naar binnen. De Nadere Reformatie loopt vast omdat de overheid de programma’s van de kerk niet overneemt. Ook aan de universiteiten is er een verschuiving gaande. De klassieke opvatting dat de theologiebeoefening een veel breder veld omvat, uitgaande van het adagium dat het geloof zelf naar inzicht zoekt, is goeddeels verdwenen.”
Dr. Op ’t Hof: „Er zijn sociale factoren aan te wijzen die duidelijk maken dat gereformeerde piëtisten in het isolement terechtkwamen. Ze kwamen tegenover de culturele elite te staan en werden steeds meer gedwongen tegen de stroom in te roeien.”
Is de Nadere Reformatie vooral te zien als een hervormingsprogramma?
Dr. Op ’t Hof: „De gereformeerde piëtisten maakten de vroomheid tot een eigen thema, maar de nadere reformatoren bleven niet steken in de klaagzang over allerlei misstanden, zoals ten aanzien van de ontheiliging van de zondag en het bestaan van bordelen. De kerkenraad en de classis gingen naar de plaatselijke magistraat en probeerden daar de situatie veranderd te krijgen.”
Dr. Van Asselt: „Tijdens de Reformatie was er veel bereikt met de leer. De vragen rond genade en vrije wil en alles wat daarmee samenhing, de sacramenten en de kerkleer, kregen een nieuwe verwoording. Toch bleek dat veel van het volksleven nog op de oude leest was geschoeid. De nadere reformatoren waren ervan overtuigd dat Gods Woord handen en voeten heeft. God kun je naar hun opvatting niet achter de voordeur houden. Ook in de publieke ruimte moet God ter sprake komen.”
Continuïteit
Beiden vinden elkaar in de gedachte van de continuïteit tussen Nadere Reformatie en de Reformatie. Dr. Van Asselt: „Het opmerkelijke is dat Op ’t Hof en ik door ons onderzoek van respectievelijk de vroomheidsgeschiedenis en de theologiegeschiedenis, onafhankelijk van elkaar, beiden tot deze conclusie zijn gekomen. Op ’t Hof wijst op de middeleeuwse wortels van de gereformeerde vroomheid, ik op de middeleeuwse verbindingen van de gereformeerde theologie.”
Dr. Op ’t Hof: „In dit verband is het inderdaad opvallend dat gedachten van Thomas a Kempis terugkeren in de ”Sleutel van de devotie” van Teellinck. Teellinck gebruikte de devotionele lectuur van de moderne devotie en plaatste die in een gereformeerd kader. Ik heb flink moesten opboksen tegen de opvatting in eigen kring dat de kerkgeschiedenis pas in 1517 begon. Het komt nog steeds voor dat een confessioneel kerkhistoricus een waardeoordeel geeft en dingen die onaangenaam zijn negeert. Ik heb het altijd in Graafland gewaardeerd dat hij zich ook liet corrigeren.”
Dr. Van Asselt: „Maar Graafland heeft wel duidelijk gesproken over de tragiek van de gereformeerde theologie doordat zij in het slop van de verkiezingsleer zou zijn geraakt. Alsof gereformeerde theologie alleen maar verkiezingsleer is en daarom geen toekomst meer heeft. Dat bestrijd ik. Gereformeerde theologie gaat echt niet alleen over verkiezing en heilsorde. Het is allemaal zelfs veel breder en katholieker. Mijns inziens is de leer aangaande God de sleutel voor een juist verstaan van de gereformeerde theologische traditie.”
Dr. Op ’t Hof: „Graafland schreef over de verkiezing vanuit zijn achtergrond, vanuit de Afscheiding dus. Toch is het in diezelfde Afscheiding dat de traditie van de Nadere Reformatie weer wordt opgepakt. Dat laat zien dat het ideaal van deze vroomheid altijd gekoesterd is, maar dat men er in de praktijk geen kant mee opkon. De Afscheiding laat zien dat het kerkelijk ideaal niet is opgeheven.”
Dr. Van Lieburg stelde recent dat er geen directe lijn loopt van Teellinck naar de bevindelijk gereformeerden, onder meer vanwege het feit dat de Nadere Reformatie een landelijke beweging was in de volkskerk die ook weer is opgehouden. „De huidige groep van bevindelijken met haar eigen theologie en gedragscodes is wezenlijk een andere dan die van de oudvaders in de zeventiende eeuw”, poneerde hij.
Dr. Op ’t Hof: „Er is een continuïteit die in het piëtisme zelf ligt. Het is de vraag of je de opkomende verzuiling, een extern kenmerk dat niet tot de wezen van de Nadere Reformatie behoort, zo doorslaggevend kunt laten zijn. Het kerkbegrip is volgens mij niet wezenlijk voor de Nadere Reformatie. Als het gaat om de ene kerk, dan gaat het vooral om de léér van die kerk, het staan in de zuivere, gereformeerde leer. De nadere reformatoren hebben tegen het separatistisch optreden van Jean de Labadie als eerste argument in stelling gebracht dat de Gereformeerde Kerk de zuivere leer had. Met deze leer voelde de Afscheiding zich erg verwant.”
Dr. Van Asselt: „Hier protesteer ik echt tegen. De reformatoren wilden met hun theologie en kerkopvatting in verband staan met de theologie en met de kerk van alle eeuwen. Dat is in de Afscheiding niet meer het geval. De theologie heeft daar iets van versmalling gekregen, iets van herhaling. Bovendien hoor ik in je opmerking dat je toch pleit voor het congregationalisme van de Afscheiding.”
Dr. Op ’t Hof: „Nee, nee. Het gaat om de leer in de Nadere Reformatie en het is juist die leer die in de negentiende eeuw aan kracht wint.”
Dr. Van Asselt: „Daarvan kun je het kerkbegrip niet losmaken. Hoedemaker, de confessionele voorman uit de negentiende eeuw, zei: „Samen zijn we ziek geworden, samen moeten we ook weer gezond worden.” Je stapt dus niet uit de kerk, omdat die er eerder is dan jij. Dat is oergereformeerd: je nooit willen afscheiden. Je wandelt immers mee in de optocht van vele eeuwen.”
Ligt het specifieke van de Nadere Reformatie niet vooral in de ervaring en de vroomheid in plaats van in het ontwikkelen van een eigen theologie?
Dr. Van Asselt: „Het boeiende van deze periode is de combinatie van het wetenschappelijke en het spirituele, het rationele en het mystieke. In onze tijd is dat helaas een volstrekte tegenstelling geworden.”
Dr. Op ’t Hof: „Het kon in de Nadere Reformatie soms lijken op twee uiteinden van een elastiek, maar het bleef wel bij elkaar. Het ging fout toen de rationaliteit over de openbaring ging heersen.”
Dr. Van Asselt: „Ik ben niet altijd gelukkig met de strakke vormgeving van het spirituele leven in de Nadere Reformatie, maar ik prijs het wel dat men het theologische en het spirituele bij elkaar hield. Maar wat mij vooral interesseert, is de vraag waarom de gereformeerde theologen in de zeventiende eeuw aan de pas door hen opgerichte universiteiten voor de bepaling van hun identiteit teruggrepen op scholastieke onderscheidingen en het daarbij behorende begrippenmateriaal om de boodschap van de Reformatie te vertolken.”
Dr. Op ’t Hof: „Wat míj altijd frappeert is dat Teellinck, de pionier van de Nadere Reformatie, geen echte theoloog is. Hij redeneert niet logisch, maakt onderscheidingen die elkaar tegenspreken. Toch leunt Voetius erg op hem. Dan zie je dat wetenschap en vroomheid op elkaar aangewezen zijn, en niet slechts complementair zijn.”