„Comediand of zedigh predikand”
Elke beweging kent randfiguren. Zo ook de Nadere Reformatie. Jean de Labadie duikelde zelfs over de rand heen. Dr. R. B. Evenhuis wijdde in de prachtige vijfdelige serie ”Ook dat was Amsterdam” vijftig pagina’s aan de Nadere Reformatie in Amsterdam (deel III, blz. 207-257). Daarin komt De Labadie uitvoerig voor het voetlicht.
De jonge Jean zat in Bordeaux aan de voeten van de jezuïeten. Hoewel hij niet accordeerde met „de slappe moraal der jezuïeten en de predestinatie” trad hij toch toe tot de geestelijke stand. In 1650 brak hij echter met Rome en werd hij in het Franse Montauban predikant in de gereformeerde kerk. Maar de echte gereformeerden in Genève vroegen zich af of hij niet evenveel bezwaren tegen de gereformeerde kerk had als tegen Rome.Met drie volgelingen -Yvon, Du Lignon en Menuret- vertrok De Labadie, mede op aandringen van Anna Maria van Schurman, naar de Waalse gemeente in Middelburg, „om in Nederland het werk der nadere reformatie aan te vatten.”
Anna Maria nodigde hem ook uit voor een bezoek aan Utrecht. Evenhuis zegt: „De ontvangst van De Labadie in Utrecht was overweldigend. Predikanten, professoren en doctoren stroomden samen om hem verwelkomen. De kerken waren te klein als hij preekte.”
Zo had ook Anna Maria nog nooit horen preken. Zijn preken riekten niet naar „de nachtlucht der menselijke studie”, maar ze waren „een natuurlijk uitvloeisel der hemelse olie.” Ook in Zeeland kwamen drommen mensen onder zijn gehoor, in diensten die meer dan vier uur duurden.
Toen De Labadie en zijn kerkenraad echter een aanklacht hadden ingediend tegen de wereldse „cartesiaan” Wolzogen, „gelijkende meer in zijn preken een comediand als een zedigh predikand”, kwam het ertoe dat de Waalse synode de aangeklaagde in bescherming nam en vervolgens aan De Labadie het preken verbood en hem de toegang tot het avondmaal ontzegde.
Toen werd hem duidelijk dat de kerk niet te reformeren viel en dat „de ware gelovigen” buiten haar moesten vergaderen. De Waalse synode zette hem af. Hij vertrok met een deel van zijn gemeente naar Veere, maar werd uiteindelijk uit Veere verbannen op aandrang van de magistraat van Middelburg.
Kloostergemeenschap
Vanuit Veere vertrok De Labadie in 1669 naar Amsterdam. Daar stichtte hij in 1669 een kleine kloostergemeenschap. Als eerste voegde Anna Maria van Schurman zich daarbij, ondanks „ernstige waarschuwingen” van Gisbertus Voetius. Ze betrok de benedenverdieping van het huis van De Labadie en maakte haar bezittingen te gelde om met de opbrengst de kloostergemeenschap te steunen.
Aan de vrouwen van de gemeenschap werd het dragen van sieraden of strikken in het haar verboden, op de vloer mochten geen tapijten liggen en aan de muren geen schilderijen hangen. De kunstzinnige Anna Maria raakte geen borduurnaald, penseel of graveerstift meer aan. Jacobus Koelman, leerling van Voetius, daarentegen wees op de rijke geschenken die Eliëzer meebracht voor Rebekka: „Zouden wij dan alle weelde moeten verbannen?”
De Labadie radicaliseerde steeds verder. Dominees heetten „buyckdienaars” en „huyrlingen”, de gemeente noemde hij „een kudde adderen, honden en zwijnen.” In zijn kloostergemeenschap kwam het intussen tot „religieuze excessen”, niet in het minst rondom het avondmaal.
Evenhuis: „Na de viering van het avondmaal gingen de voeten van de vloer en omhelsden de avondmaalgangers elkaar al dansende. De Labadie verklaarde dat dit niets te maken had met vleselijke lusten. (…) Koelman schreef er verontwaardigd over en Voetius zei spottend dat zulke hoogklimmende devotie en godzaligheid zijn begrip te boven ging. Maar Anna Maria verklaarde openlijk met welk een „lustig hart” zij aan deze heilige vieringen deelnam.
Yvon bewees, herinnerend aan Mirjam en David, dat „zulk dansen, omhelzingen en kussen geestelijk en door Gods Geest zuiver veroorzaakt was.” En juffrouw Huygens zei, „dat zij nooit geestelijker was geweest dan in dat opspringen.”
Vanwege alle tegenkanting die hij kreeg van kerkenraad, overheid en volk ging De Labadie met vijftig volgelingen -onder wie Anna Maria- naar het Duitse Herford. De schrijver P. H. van Moerkerken (1877-1951) beschreef de stemming van de achterblijvenden aldus: „Zelden droeg een schip zulk een dierbare last. De Kerk Gods ontvlood de goddeloosheid der wereld en het dreigend verderf. Ten tweeden male redde een ark de vromen uit de vloed van jammer, die de rechtvaardige God over het afvallige mensdom zou zenden.” Eens zou Gods oordeel over Amsterdam losbarsten.
De excessen werden groter. De Labadie verwierp het burgerlijk huwelijk. Ook in Herford kreeg hij een uitwijzingsbevel. Vlak bij Hamburg is hij gestorven. De kerkelijke gemeente aldaar weigerde hem een graf. Dat kreeg hij van het gemeentebestuur.
Over de rand
De Labadie was geen randganger. Hij ging ver over de rand van de Nadere Reformatie. Hij kreeg dan ook krachtdadige bestrijding van Voetius en Koelman, de echte voormannen uit de begintijd van de Nadere Reformatie. Waar De Labadie de kerk een hoop zwijnen achtte, met wellicht nog hier en daar een schaap, sprak Koelman in zijn Amsterdamse tijd van een hoop stenen, die een hoop stenen blijft, „onverschillig of er veel of weinig kostbare onder zijn.”
De ware kerk was voor Koelman c.s. niet daar waar een meerderheid van gelovigen is, maar waar Christus regeert door Zijn Woord en Geest. En de heiligheid der kerk rust niet op de heiligheid van haar leden, maar op die van haar Hoofd. Daarom mag men de kerk niet verlaten zolang Gods Woord er gepreekt wordt. Zelfs de tucht was voor Koelman niet beslissend.
De Labadie is als (over-de-)randverschijnsel van de Nadere Reformatie hier en daar blijven voortleven. Geestelijke extase, ofwel valse mystiek, met soms zelfs excessen als „samen met Marietje knietje-aan-knietje”, zijn ook na hem voorgekomen. Scheidingen volgden ook op scheidingen, om telkens weer een zuivere kerk te vormen; is het niet een kerk van louter wedergeborenen, dan toch een kerk waar men precies weet wie wedergeboren zijn en wie niet.
Maar Koelman vroeg aan De Labadie, wie uitmaakte of iemand wedergeboren dan wel onwedergeboren is. „Een iegelijk beproeve niet een ander maar zichzelf”, sprak hij naar aanleiding van 1 Korinthe 11:28 Calvijn na.