Ik niet
„Want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls?”
Ezechiël 18:31Weet u niet hoe u God kunt verheerlijken? U zult zeggen: Mijn bekwaamheden zijn maar gering, mijn gaven zeer klein. U bent wel wijs om kwaad te doen, maar van goeddoen weet u niet? Het is een teken dat het wel in u is, maar dat u niet wilt. U kunt niet toornen tegen de zonden, noch de ellende van Gods kerk u ter harte nemen. Kunt u het niet? Uw tong is wél rap genoeg om te schelden als u getergd wordt. Het is een teken dat het vermogen in u is. Het is een teken dat er kennis genoeg in u is om de moeite daarvoor aan te wenden. U hebt het wel voor andere dingen, maar u wilt het niet in het werk stellen voor de Heere.
O, hoe tergt dit de Allerhoogste. Dat vreemde zaken al uw krachten verteren en God mag er niets van hebben. Vreemde lusten mogen uw krachten wel hebben. De wereld mag uw arbeid en uw zorgen wel hebben. De dingen van deze wereld mogen uw gedachte en sterkte wel hebben, maar Ik niet, zegt Jezus! Hij klaagt evenals een meester klaagt over zijn boze knecht: U kunt het wel voor uzelf en voor anderen doen, maar u wilt het niet voor Mij doen. Het is gelijk een luie knecht die wel wil werken op ledige uren. Zo wilt u ook God wel dienen als u anders niets te doen hebt.
William Fenner, predikant te Rochfordin Essex, (”Moedwillige onbekeerlijkheid”, 1737)