Onderzoek naar de dood van een vriendin
Titel:
”De zonnewijzer”
Auteur: Maarten ’t Hart
Uitgeverij: De Arbeiderspers, Amsterdam, 2002
ISBN 90 295 2234 8
Pagina’s: 240
Prijs: € 17,95 (pb) of € 23,95 (geb). ”De zonnewijzer”, de jongste roman van Maarten ’t Hart, is een boek dat je kunt uitlezen om het daarna vrijwel direct weer vergeten te zijn. Het is bedoeld als literaire thriller, zoals eerdere romans van zijn hand, maar zowel de literatuur als de spanning komt er tamelijk bekaaid vanaf. Wel lopen er twee meer of minder gefrustreerde ex-gereformeerden in het boek rond.
Maarten ’t Hart (1944) staat vooral bekend als een afvallige gereformeerde die in zijn latere jaren weinig nagelaten heeft om het geloof van zijn jeugd als een komisch misverstand aan de kaak te stellen. Hij kan daar moeilijk mee stoppen: in de afgelopen jaren verschenen er nog twee boeken met columns over de Bijbel. Voer voor psychologen, deze afrekening met het christelijk geloof, die waarschijnlijk pas met ’s mans dood stopgezet zal worden.
Voor veel christenen werd ’t Hart persona non grata, en dat is niet onbegrijpelijk: hij overschreed vrijwel elke grens waarvoor een gelovige halt houdt, en deed dat vaak zo provocerend dat zijn naam ging staan voor alles wat maar antichristelijk was. Wie ’t Hart echter in dit plaatje opsluit, vergeet dat hij als romanschrijver grote kwaliteiten heeft, kwaliteiten die hij niet altijd misbruikt. In ”De jacobsladder” (1986) bereikte hij naar mijn idee een hoogtepunt. Hij schreef deze roman met een groot gevoel voor omgeving (het eerste hoofdstuk, op Rozenburg!), de personages eruit zijn onvergetelijk, evenals verschillende afzonderlijke scènes. Het karikaturaal aangezette beeld van diverse gereformeerde personen in het boek vermindert mijn enthousiasme, maar het beeld van de gek geworden, profeterende vader Ruygveen op de laatste bladzijden werkt, vind ik, meer ontroerend dan bespottend. Zo blijft mijn waardering voor ’t Hart altijd nogal dubbelzinnig.
Zonnesteek
’t Hart pleit sinds lang voor leesbare romans, dat wil zeggen romans waarin gewoon een verhaal wordt verteld. Hij heeft nooit gehouden van literaire trucjes die om huns zelfs wil in boeken worden gestopt. Het is daarom niet zo verwonderlijk dat hij in verschillende boeken heeft geprobeerd een literaire roman en een thriller tot een eenheid te smeden. ”De kroongetuige” (1982) was er het eerste specimen van. De hoofdpersoon uit dat boek, Leonie Kuyper, is ook weer de ikfiguur in zijn nieuwste roman, ”De zonnewijzer”. Het boek is overigens goed zelfstandig te lezen.
Roos, de vriendin van Leonie, is op het strand aan een zonnesteek overleden. Dat is althans de officiële lezing. Leonie denkt al snel dat er meer aan de hand is geweest. Zij gaat op onderzoek uit. Zodoende merkt ze dat ze Roos maar voor een deel heeft gekend. Hoe is Roos aan zoveel geld gekomen? Haar tocht voert Leonie van Katwijkse voyeurs tot in duistere woonboten, waar Roos SM-praktijken uitoefende. Maar ook het laboratorium waar Roos werkte, is verdacht. Wist ze van frauduleus onderzoek, en moest ze daarom uit de weg geruimd worden?
Enige diepte krijgen deze gebeurtenissen doordat Leonie indringend wordt geconfronteerd met de aard van haar verhouding tot Roos. Leonie heeft namelijk alles van Roos geërfd, maar daarbij moest ze aan één voorwaarde voldoen: ze moest in haar flat gaan wonen, zodat de poezen van Roos hun oude leventje genoeglijk konden voortzetten. Leonie kruipt echter hoe langer hoe meer in de huid van Roos. Ze begint met haar make-up te gebruiken (hier kon Maartje ’t Hart fijn haar kennis over vrouwelijke cosmetica kwijt), en eindigt ermee zelfs haar stem over te nemen.
Ze wordt echter ook geconfronteerd met de meer duistere zijden van Roos’ bestaan, en, bedenkt ze: „Nauwkeurig bracht zo’n beproeving je eigen grenzen en beperkingen en vooroordelen in kaart. Kon ik mij een ander besef van wat goed en kwaad was eigen maken?” Evenals Maarten ’t Hart heeft Leonie het werk van Schopenhauer gelezen, maar anders dan hij denkt ze dat een persoon geen wezen heeft, maar slechts een rol speelt, een rol die hij ook weer kan veranderen. Des te merkwaardiger is het om haar te zien denken: „De lach drukt het diepste wezen van de mens uit.” Hoe het zij, de momenten waarop Leonie zich op haar verhouding tot Roos bezint, zijn niet de minste van het boek.
Bijbelkennis
Ook op andere manieren heeft ’t Hart geprobeerd een literaire roman te componeren. Zo is er een complex van motieven rond de zonnewijzer uit de titel. Hij verwijst zowel naar de zonnewijzer die bij het lab staat (en waarnaast een gifplant groeit) als naar het verhaal over Hizkia’s ziekte en genezing. Ik zie echter niet in dat deze verwijzingen echt iets toevoegen aan het boek. ’t Hart lijkt in elk boek wat van zijn bijbelkennis kwijt te willen, en hier moest hij zijn hart luchten over Hizkia.
Spannend wil ”De zonnewijzer” ook niet echt worden. Daarvoor gebeurt er te weinig. De ontknoping vind ik ronduit slap. Allicht, niemand die je van de moord verdacht, had hem gepleegd. Bijna alle lijntjes lopen dood, de verschillende verhaalgegevens verdwijnen in het niets, zonder op hun plaats te vallen.
Het sterkst is dit boek misschien wel waar ’t Hart de humor in het spel brengt. Diverse keren flauw, maar af en toe hilarisch. Zo is er de notaris Graafland, die de g niet kan zeggen, en, hoe kon het anders, op de Galigaangracht in Groenhoven woont. Hier is ’t Hart een humorist in de beste negentiende-eeuwse traditie. Een ander typetje is Freek, vriendje van Roos en afkomstig uit de bouwwereld. Zijn taaltje karakteriseert hem scherp: „Zo’n goocheme advocaat, zo’n Moskoufiets.” ’t Hart schrijft, ook om deze personages te typeren, zeer natuurlijke dialogen. Af en toe worden ze naar mijn smaak al te spreektalig. Ergerlijk is dat dit met zich meebrengt dat talloze malen de woordjes ”god” en ”jezus” in de conversatie ingevlochten worden.
Het is wat voorspelbaar, maar ’t Hart kon het niet laten om iets met zijn frustratie over zijn kerkelijke verleden te doen. Leonie is van huis uit christelijk gereformeerd. Als zij een broek van Roos aantrekt, denkt ze: „Herhaaldelijk had de dominee vroeger in zijn preken gezegd: „Zusters, taal toch niet naar het kleed van de man, een pantalon doet de Heere zo’n zeer.” Wat was ik hem daar dankbaar voor! Dankzij die opmerking trok ik steevast met heidens plezier een broek aan.” Lachen! Zo ook Freek, afkomstig uit de gereformeerde gemeenten. Hij zegt dingen die ik liever niet citeer. Heel verlicht Nederland zal smakelijk lachen om een dronken Freek in een bootje, die op weg naar een SM-sessie „Scheepken onder Jezus’ hoede” zingt, maar ik hoef het niet, deze kwetsende… ja wat? Humor?