Wichern, vader van de huidige diaconie
„Liefde is niet alleen maar een woord, maar ook daad.” Dat dit voor de (Duitse) kerken bijna als een vanzelfsprekendheid geldt, is voor een groot deel te danken aan Johann Hinrich Wichern. Maandag was het 200 jaar geleden dat „de vader van de huidige diaconie” werd geboren.
Wichern (1808-1881) had geen tijd een groot theoloog te worden, omdat hij zich haastte een goed christen te zijn, zei de Duitse bondspresident Theodor Heuss in 1951 over de protestantse sociale hervormer.En zo is het, meent Uwe Birnstein, auteur van het boekje ”Der Erzieher - Wie Johann Hinrich Wichern Kinder und Kirche retten wollte” (Wichern-Verlag, Berlijn), dat verscheen in het kader van het Wichernjaar. „Omdat de kerk zich, waar het ging om verwaarloosde kinderen, als onvoldoende competent beschouwde, nam hij de zaak zelf ter hand.”
In 1833 opent de jonge theoloog in Hamburg een „reddingshuis” voor kinderen, ”das Rauhe Haus”. De eerste kinderen zijn drie jongens van tussen de 5 en de 14 jaar, „kinderen van proletariërs uit de donkerste wijken van Hamburg.” Aan het einde van dat jaar zijn het er twaalf, bijna allemaal „opgegroeid in totale verwaarlozing en verwildering.”
Geleidelijk aan breiden Wicherns activiteiten zich uit, en gaat ”de kerk” in Duitsland inzien dat ze jarenlang ernstig tekort is geschoten, in elk geval op diaconaal terrein. „Vanaf die tijd kon de kerk zich niet meer beperken tot de kerkgangers, maar moest ze zich ook gaan wijden aan hen die het slachtoffer werden van de razendsnelle industriële en maatschappelijke omwentelingen: arbeiders, werklozen, armen, weeskinderen.”
Grote bekendheid krijgt Wichern door de spontane rede die hij op 22 september 1848 uitspreekt op de eerste Evangelische Kirchentag in Wittenberg. Daarin doet hij een dringend appel op de kerk om de sociale omstandigheden waarin veel mensen leven ernstig te nemen en te verbeteren.
De rede blijkt achteraf het „geboorteuur van de huidige diaconie” in Duitsland. De Kirchenbund richt het Centraal Comité van de inwendige zending op. In 1849 verschijnt Wicherns voornaamste geschrift, ”Die innere Mission der deutschen evangelischen Kirche”. Daarin ontwikkelt hij zijn programma voor de „inwendige zending.” Lange tijd, aldus Wichern, is het gewone volk, dat vaak in armoede leeft, over het hoofd gezien. Juist hier ligt echter een taak voor de kerk, en is er de mogelijkheid het rijk Gods uit te breiden.
Wicherns betekenis is groot geweest, stelt Birnstein aan het slot van zijn boekje- al hebben velen hem ook misverstaan. ”Das Rauhe Haus” en de eveneens door Wichern opgerichte Johannesstichting in Berlijn bekommeren zich tot op de dag van vandaag „op professionele wijze om benadeelde kinderen en volwassenen.” Daarnaast is „de gehele kerk doordrongen van de kiem van de daadkrachtige barmhartigheid, die hij haar eens inplantte. Diaconie is niet zomaar iets erbij, maar behoort tot het wezen van het protestantisme.”
De andere „droom” van Wichern is echter niet in vervulling gegaan, concludeert Birnstein: inwendige zending. „De secularisatie is onstuitbaar gebleken; minder mensen dan ooit tevoren behoren tot de kerk of leven als „vrome” christenen in de zin zoals Wichern die bedoelde. En juist de mensen uit de sociaal zwakke lagen van de bevolking worden door de kerk nauwelijks bereikt.”