Huwelijkssluiting hoort op het gemeentehuis
De huwelijkssluiting hoort niet op het gemeentehuis, stelde prof. dr. J. C. Kennedy woensdag in deze krant. Laat predikanten en priesters het burgerlijk en kerkelijk huwelijk tegelijk regelen. Drs. Jan A. Schippers stelt dat die uitspraak ondeugdelijk is in het licht van de visie van de Reformatie op het huwelijk.
Van reformatorische zijde is steeds met kracht verdedigd dat het huwelijk behoort tot het rechtsgebied van de burgerlijke overheid. Dit tegenover de opvatting van de Rooms-Katholieke Kerk, die leert dat het huwelijk een sacrament is en daarom behoort tot het terrein van de kerk. Overigens betekent dit niet dat de kerk geen enkele bemoeienis heeft met het huwelijk. In de kerkorde van Genève legde Calvijn vast dat het huwelijk een kant heeft die bij de overheid behoort en een kant die de kerk raakt. De kerk heeft daarom belang bij een goede regelgeving van de overheid ten aanzien van het huwelijk.Het aangaan van een huwelijk is in de Bijbel altijd een publieke zaak waarbij de gemeenschap wordt betrokken. Man en vrouw bevestigen hun beloften en verplichtingen in het openbaar, ten overstaan van getuigen, meestal de oudsten van de stad of het dorp. Daarna vormen zij als echtpaar een nieuw gezin en gaan ze samenwonen. Wanneer een man en een vrouw een huwelijk sluiten, gebeurt dit in Nederland ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand en met instemming van getuigen. Het is volgens de wet niet mogelijk om een huwelijk te sluiten met voorbijgaan van de burgerlijke overheid. Daarom is het niet toegestaan godsdienstige trouwplechtigheden te houden voordat de huwelijkspartners kunnen aantonen dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is gesloten. Men kan dus wel rechtens een volwaardig huwelijk sluiten zonder in de kerk te komen, maar omgekeerd is het niet toegestaan. In de visie van de SGP is dat terecht.
De overheidsbemoeienis in ons land met het huwelijk was aanvankelijk beperkt. De Gereformeerde Kerk ten tijde van de Republiek droeg zorg voor de huwelijksadministratie. De huwelijksplechtigheid vond plaats in de kerk. Daarbij werden de door de overheid vastgestelde regels ten aanzien van de afkondiging en voltrekking in acht genomen door de predikant. In sommige steden en dorpen werd later de mogelijkheid geboden om te trouwen voor de schepenen. Nog later werden huwelijken voltrokken in lutherse, doopsgezinde en rooms-katholieke kerken door de overheid erkend.
De burgerlijke stand dateert uit de Franse tijd. Nadat in 1810 het koninkrijk Holland (1806-1810) bij het Franse keizerrijk was ingelijfd, werd in 1811 de Code Civil, het Franse Burgerlijk Wetboek van kracht. Onderdeel hiervan was de Etat Civil, onze huidige burgerlijke stand. In enkele gedeelten van ons land was deze reeds van kracht. Het betrof delen, die al eerder bij Frankrijk waren gevoegd (1796/1808). Gezien de ordenende functie van het huwelijk binnen de samenleving is het noodzakelijk dat de overheid toeziet op de wettigheid van de huwelijkssluiting en de rechten en plichten regelt die zijn verbonden aan het huwelijk. De openbare orde is in het geding en juist daarom is het huwelijk de enige omvattende en duurzame levensverbintenis die in de wet is geregeld.
Wanneer christenen een pleidooi gaan voeren om de situatie te herstellen waarin de overheid geen zichtbare rol meer heeft bij alle huwelijkssluitingen, kiezen zij de weg van de minste weerstand. Bovendien wordt daarmee impliciet een belangrijk aspect van de reformatorische visie op het huwelijk opgegeven. Enerzijds geeft men zo in het publieke domein alle ruimte aan de modernistische visie, waarin het huwelijk een privéaangelegenheid is. Anderzijds keert men impliciet terug naar de voorreformatorische c.q. roomse kijk op het huwelijk als sacrament, waarbij de overheid geen rol van betekenis heeft.
Ambtenaar
In Nederland bestaan sinds jaar en dag gewetensbezwaarde ambtenaren van allerlei pluimage. Daar zijn in de praktijk altijd pragmatische oplossingen voor gevonden. De gelijkheidsideologie vergt nu juist alleen van christelijke trouwambtenaren om óf hun persoonlijke overtuiging op te geven óf hun ambt neer te leggen.
Van iemand als prof. dr. Kennedy zou ik veeleer hebben verwacht dat hij de inconsistentie en het discriminerende van deze handelwijze onder forse kritiek stelt. Het valt me tegen dat hij de reformatorische visie op de overheidstaak ten aanzien van het huwelijk met een ondeugdelijk argument zomaar terzijde stelt. Intussen heb ik het bange vermoeden dat zeer vele hervormde en gereformeerde christenen in de praktijk de kerkelijke inzegening van het huwelijk als de ’echte’ huwelijkssluiting zien, beleven en waarderen. Daarmee miskennen zij het ambt van de overheid in dezen. Het lijkt mij daarom van belang dat docenten en catecheten de inspirerende visie van Calvijn, Luther, Bucer, Teellinck e.a. op het huwelijk duidelijk voor het voetlicht plaatsen.
De auteur is directeur van de Guido de Brès-Stichting, het wetenschappelijk instituut van de SGP.